Richtere 11:31-40

31 Zo zal het uitgaande, dat uit de deur van mijn huis mij tegemoet zal uitgaan, als ik met vrede van de kinderen Ammons wederkom, dat zal des HEEREN zijn, en ik zal het offeren ten brandoffer.
32 Alzo trok Jeftha door naar de kinderen Ammons, om tegen hen te strijden; en de HEERE gaf hen in zijn hand.
33 En hij sloeg hen van Aroer af tot daar gij komt te Minnith, twintig steden, en tot aan Abel-Keramim, met een zeer groten slag. Alzo werden de kinderen Ammons ten ondergebracht voor het aangezicht der kinderen Israels.
34 Toen nu Jeftha te Mizpa bij zijn huis kwam, ziet, zo ging zijn dochter uit hem tegemoet, met trommelen en met reien. Zij nu was alleen, een enig kind; hij had uit zich anders geen zoon of dochter.
35 En het geschiedde, als hij haar zag, zo verscheurde hij zijn klederen, en zeide: Ach, mijn dochter! gij hebt mij ganselijk nedergebogen, en gij zijt onder degenen, die mij beroeren; want ik heb mijn mond opengedaan tot den HEERE, en ik zal niet kunnen teruggaan.
36 En zij zeide tot hem: Mijn vader! hebt gij uw mond opengedaan tot den HEERE, doe mij, gelijk als uit uw mond gegaan is; naardien u de HEERE volkomene wraak gegeven heeft van uw vijanden, van de kinderen Ammons.
37 Voorts zeide zij tot haar vader: Laat deze zaak aan mij geschieden: Laat twee maanden van mij af, dat ik heenga, en ga tot de bergen, en bewene mijn maagdom, ik en mijn gezellinnen.
38 En hij zeide: Ga heen; en hij liet haar twee maanden gaan. Toen ging zij heen met haar gezellinnen, en beweende haar maagdom op de bergen.
39 En het geschiedde ten einde van twee maanden dat zij tot haar vader wederkwam, die aan haar volbracht zijn gelofte, die hij beloofd had; en zij heeft geen man bekend. Voorts werd het een gewoonheid in Israel,
40 Dat de dochteren Israels van jaar tot jaar heengingen, om de dochter van Jeftha, de Gileadiet, aan te spreken, vier dagen in het jaar.

Richtere 11:31-40 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JUDGES 11

This chapter gives an account of another judge of Israel, Jephthah, of his descent and character, Jud 11:1-3 of the call the elders of Gilead gave him to be their captain general, and lead out their forces against the Ammonites, and the agreement he made with them, Jud 11:4-11 of the message he sent to the children of Ammon, which brought on a dispute between him and them about the land Israel possessed on that side Jordan the Ammonites claimed; Israel's right to which Jephthah defended, and made it clearly to appear, hoping thereby to put an end to the quarrel without shedding of blood, Jud 11:12-27 but the children of Ammon not attending to what he said, he prepared to give them battle, and previous to it he made a vow, and then set forward and fought them, and got the victory over them, Jud 11:28-33 and the chapter concludes with the difficulties Jephthah was embarrassed with upon his return home, on account of his vow, and the performance of it, Jud 11:34-40.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.