Zacharia 2:2-12

2 En ik zeide: Waar gaat gij henen? En hij zeide tot mij: Om Jeruzalem te meten; om te zien, hoe groot haar breedte, en hoe groot haar lengte wezen zal.
3 En ziet, de Engel, Die met mij sprak, ging uit; en een andere Engel ging uit, hem tegemoet.
4 En hij zeide tot hem: Loop, spreek dezen jongeling aan, zeggende: Jeruzalem zal dorpsgewijze bewoond worden, vanwege de veelheid der mensen en der beesten, die in het midden derzelve wezen zal.
5 En Ik zal haar wezen, spreekt de HEERE, een vurige muur rondom; en Ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar.
6 Hui, hui, vliedt toch uit het Noorderland, spreekt de HEERE; want Ik heb ulieden uitgebreid naar de vier winden des hemels, spreekt de HEERE.
7 Hui, Sion! ontkomt gij, die woont bij de dochter van Babel!
8 Want zo zegt de HEERE der heirscharen: Naar de heerlijkheid over u, heeft Hij mij gezonden tot die heidenen, die ulieden beroofd hebben; want die ulieden aanraakt, die raakt Zijn oogappel aan.
9 Want ziet, Ik zal Mijn hand over henlieden bewegen, en zij zullen hunnen knechten een roof wezen. Alzo zult gijlieden weten, dat de HEERE der heirscharen mij gezonden heeft.
10 Juich en verblijd u, gij dochter Sions; want zie, Ik kom, en Ik zal in het midden van u wonen, spreekt de HEERE.
11 En vele heidenen zullen te dien dage den HEERE toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen; en Ik zal in het midden van u wonen; en gij zult weten, dat de HEERE der heirscharen mij tot u gezonden heeft.
12 Dan zal de HEERE Juda erven voor Zijn deel, in het heilige land, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen.

Images for Zacharia 2:2-12

Zacharia 2:2-12 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO ZECHARIAH 2

This chapter contains a prophecy of the church under the Gospel dispensation; of the largeness and numbers of it; and of its protection and glory, through the presence of God in it. In this vision a man is seen with a measuring line in his hand, to measure Jerusalem with, Zec 2:1,2 upon which an angel bids the angel that talked with the prophet to declare to him the largeness, populousness, and safety of Jerusalem, Zec 2:3-5 then follows an exhortation to the people of God to come out of Babylon, Zec 2:6,7 and then a promise of the calling of the Gentiles, and of God's gracious inhabitation in his church, which would be matter of joy to Zion; and of his inheriting Judah, and choosing Jerusalem Zec 2:8-12 and the chapter is concluded with an address to all mankind, to be silent before the Lord, since he was raised up out of his habitation, Zec 2:13.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.