9
Het eerste lot nu ging uit voor Asaf, namelijk voor Jozef. Het tweede voor Gedalja; hij en zijn broederen, en zijn zonen, waren twaalf.
10
Het derde voor Zakkur; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
11
Het vierde voor Jizri; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
12
Het vijfde voor Nethanja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
13
Het zesde voor Bukkia; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
14
Het zevende voor Jesarela; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
15
Het achtste voor Jesaja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
16
Het negende voor Mattanja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
17
Het tiende voor Simei; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
18
Het elfde voor Azareel; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
19
Het twaalfde voor Hasabja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.