Jesaja 29:1-14

1 Wee Ariel, Ariel! de stad, waarin David gelegerd heeft; doet jaar tot jaar; laat ze feestofferen slachten.
2 Evenwel zal Ik Ariel beangstigen, en er zal treuring en droefheid wezen, en die stad zal Mij gelijk Ariel zijn.
3 Want Ik zal een leger in het rond om u slaan, en Ik zal u belegeren met bolwerken, en Ik zal vestingen tegen u opwerpen.
4 Dan zult gij vernederd worden, gij zult uit de aarde spreken, en uw spraak zal uit het stof zachtjes voortkomen; en uw stem zal zijn uit de aarde als van een tovenaar, en uw spraak zal uit het stof piepen.
5 En de menigte uwer vreemde soldaten zal zijn gelijk dun stof, en de menigte der tirannen als voorbijvliegend kaf; en het zal in een ogenblik haastelijk geschieden.
6 Gij zult van den HEERE der heirscharen bezocht worden met donder, en met aardbeving, en groot geluid, met wervelwind, en onweder, en de vlam eens verterenden vuurs.
7 En gelijk de droom van een nachtgezicht is, alzo zal de veelheid aller heidenen zijn, die tegen Ariel strijden zullen; zelfs allen, die tegen haar en haar vestingen strijden, en haar beangstigen zullen.
8 Het zal alzo zijn, gelijk wanneer een hongerige droomt, en ziet, hij eet; maar als hij ontwaakt, zo is zijn ziel ledig; of, gelijk als wanneer een dorstige droomt, en ziet, hij drinkt; maar als hij ontwaakt, ziet, zo is hij nog mat, en zijn ziel is begerig; alzo zal de menigte aller heidenen zijn, die tegen den berg Sion krijgen.
9 Zij vertoeven, daarom verwondert u; zij zijn vrolijk, derhalve roept gijlieden; zij zijn dronken, maar niet van wijn; zij waggelen, maar niet van sterken drank.
10 Want de HEERE heeft over ulieden uitgegoten een geest des diepen slaaps, en Hij heeft uw ogen toegesloten; de profeten, en uw hoofden, en de zieners heeft Hij verblind.
11 Daarom is ulieden alle gezicht geworden als de woorden van een verzegeld boek, hetwelk men geeft aan een, die lezen kan, zeggende: Lees toch dit; en hij zegt: Ik kan niet, want het is verzegeld.
12 Of men geeft het boek aan een, die niet lezen kan, zeggende: Lees toch dit; en hij zegt: Ik kan niet lezen.
13 Want de Heere heeft gezegd: Daarom dat dit volk tot Mij nadert met zijn mond, en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen; en hun vreze, waarmede zij Mij vrezen, mensengeboden zijn, die hun geleerd zijn;
14 Daarom, ziet, Ik zal voorts wonderlijk handelen met dit volk, wonderlijk en wonderbaarlijk; want de wijsheid zijner wijzen zal vergaan, en het verstand zijner verstandigen zal zich verbergen.

Jesaja 29:1-14 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO ISAIAH 29

This chapter contains a prophecy concerning the destruction of the temple and city of Jerusalem by the Romans; the character and condition of the people of the Jews, previous to it; the calling of the Gentiles, by the preaching of the Gospel; the ruin of antichrist, and the conversion of the Jews, in the latter day. The siege and destruction of Jerusalem are described in Isa 29:1-6 the disappointment of their enemies, notwithstanding their taking and destroying it, Isa 29:7,8 the stupidity, judicial blindness, and hardness of the Jews, which brought on their ruin, are predicted, Isa 29:9,10 the ignorance of their learned, as well as of their unlearned men, with respect to the Scripture, and the prophecies of it, Isa 29:11,12 their hypocrisy and formality in worship, Isa 29:13 a blast upon all their wisdom and prudence, who thought to be wiser than the Lord, and too many for him, whose folly and atheism are exposed, Isa 29:14-16, and a great change both in Judea and the Gentile world, by the removal of the Gospel from the one to the other, Isa 29:17 the effects of which are, deaf sinners hear the word, dark minds are enlightened, and joy increased among the meek and poor, Isa 29:18,19 the fall of the Jews, or else of antichrist, is foretold, Isa 29:20,21 and the chapter is closed with a promise and prophecy of the conversion of the seed of Abraham and Jacob, Isa 29:22-24.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.