Parallel Bible results for "genesis 15:1-11"

Genesis 15:1-11

SVV

NIV

1 Na deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram! Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot.
1 After this, the word of the LORD came to Abram in a vision: “Do not be afraid, Abram. I am your shield,your very great reward. ”
2 Toen zeide Abram: Heere, HEERE! wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen heenga en de bezorger van mijn huis is deze Damaskener Eliezer?
2 But Abram said, “Sovereign LORD, what can you give me since I remain childless and the one who will inherit my estate is Eliezer of Damascus?”
3 Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn!
3 And Abram said, “You have given me no children; so a servant in my household will be my heir.”
4 En ziet, het woord des HEEREN was tot hem, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn.
4 Then the word of the LORD came to him: “This man will not be your heir, but a son who is your own flesh and blood will be your heir.”
5 Toen leidde Hij hem uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn!
5 He took him outside and said, “Look up at the sky and count the stars—if indeed you can count them.” Then he said to him, “So shall your offspring be.”
6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid.
6 Abram believed the LORD, and he credited it to him as righteousness.
7 Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeen, om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten.
7 He also said to him, “I am the LORD, who brought you out of Ur of the Chaldeans to give you this land to take possession of it.”
8 En hij zeide: Heere, HEERE! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal?
8 But Abram said, “Sovereign LORD, how can I know that I will gain possession of it?”
9 En Hij zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarige ram, en een tortelduif, en een jonge duif.
9 So the LORD said to him, “Bring me a heifer, a goat and a ram, each three years old, along with a dove and a young pigeon.”
10 En hij bracht Hem deze alle, en hij deelde ze middendoor, en hij legde elks deel tegen het andere over; maar het gevogelte deelde hij niet.
10 Abram brought all these to him, cut them in two and arranged the halves opposite each other; the birds, however, he did not cut in half.
11 En het wild gevogelte kwam neder op het aas; maar Abram joeg het weg.
11 Then birds of prey came down on the carcasses, but Abram drove them away.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.
Scripture quoted by permission.  Quotations designated (NIV) are from THE HOLY BIBLE: NEW INTERNATIONAL VERSION®.  NIV®.  Copyright © 1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica.  All rights reserved worldwide.