Parallel Bible results for "2 Samuël 7"

2 Samuël 7

SVV

NIV

1 En het geschiedde, als de koning in zijn huis zat, en de HEERE hem rust gegeven had van al zijn vijanden rondom,
1 After the king was settled in his palace and the LORD had given him rest from all his enemies around him,
2 Zo zeide de koning tot den profeet Nathan: Zie toch, ik woon in een cederen huis, en de ark Gods woont in het midden der gordijnen.
2 he said to Nathan the prophet, “Here I am, living in a house of cedar, while the ark of God remains in a tent.”
3 En Nathan zeide tot den koning: Ga heen, doe al wat in uw hart is, want de HEERE is met u.
3 Nathan replied to the king, “Whatever you have in mind, go ahead and do it, for the LORD is with you.”
4 Maar het gebeurde in denzelfden nacht, dat het woord des HEEREN tot Nathan geschiedde, zeggende:
4 But that night the word of the LORD came to Nathan, saying:
5 Ga, en zeg tot Mijn knecht, tot David: Zo zegt de HEERE: Zoudt gij Mij een huis bouwen tot Mijn woning?
5 “Go and tell my servant David, ‘This is what the LORD says: Are you the one to build me a house to dwell in?
6 Want Ik heb in geen huis gewoond, van dien dag af, dat Ik de kinderen Israels uit Egypte opvoerde, tot op dezen dag; maar Ik heb gewandeld in een tent en in een tabernakel.
6 I have not dwelt in a house from the day I brought the Israelites up out of Egypt to this day. I have been moving from place to place with a tent as my dwelling.
7 Overal, waar Ik met al de kinderen Israels heb gewandeld, heb Ik wel een woord gesproken met een der stammen Israels, dien Ik bevolen heb Mijn volk Israel te weiden, zeggende: Waarom bouwt gij Mij niet een cederen huis?
7 Wherever I have moved with all the Israelites, did I ever say to any of their rulers whom I commanded to shepherd my people Israel, “Why have you not built me a house of cedar?” ’
8 Nu dan, alzo zult gij tot Mijn knecht, tot David, zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Ik heb u genomen van de schaapskooi, van achter de schapen, dat gij een voorganger zoudt zijn over Mijn volk, over Israel.
8 “Now then, tell my servant David, ‘This is what the LORD Almighty says: I took you from the pasture, from tending the flock, and appointed you ruler over my people Israel.
9 En Ik ben met u geweest, overal, waar gij gegaan zijt, en heb al uw vijanden voor uw aangezicht uitgeroeid; en Ik heb u een groten naam gemaakt, als den naam der groten, die op de aarde zijn.
9 I have been with you wherever you have gone, and I have cut off all your enemies from before you. Now I will make your name great, like the names of the greatest men on earth.
10 En Ik heb voor Mijn volk, voor Israel, een plaats besteld, en hem geplant, dat hij aan zijn plaats wone, en niet meer heen en weder gedreven worde; en de kinderen der verkeerdheid zullen hem niet meer verdrukken, gelijk als in het eerst.
10 And I will provide a place for my people Israel and will plant them so that they can have a home of their own and no longer be disturbed. Wicked people will not oppress them anymore, as they did at the beginning
11 En van dien dag af, dat Ik geboden heb richters te wezen over Mijn volk Israel. Doch u heb Ik rust gegeven van al uw vijanden. Ook geeft u de HEERE te kennen, dat de HEERE u een huis maken zal.
11 and have done ever since the time I appointed leaders over my people Israel. I will also give you rest from all your enemies. “ ‘The LORD declares to you that the LORD himself will establish a house for you:
12 Wanneer uw dagen zullen vervuld zijn, en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen.
12 When your days are over and you rest with your ancestors, I will raise up your offspring to succeed you, your own flesh and blood, and I will establish his kingdom.
13 Die zal Mijn Naam een huis bouwen; en Ik zal den stoel zijns koninkrijks bevestigen tot in eeuwigheid.
13 He is the one who will build a house for my Name, and I will establish the throne of his kingdom forever.
14 Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als hij misdoet, zo zal Ik hem met een mensenroede en met plagen der mensenkinderen straffen.
14 I will be his father, and he will be my son. When he does wrong, I will punish him with a rod wielded by men, with floggings inflicted by human hands.
15 Maar Mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken, gelijk als Ik die weggenomen heb van Saul, dien Ik van voor uw aangezicht heb weggenomen.
15 But my love will never be taken away from him, as I took it away from Saul, whom I removed from before you.
16 Doch uw huis zal bestendig zijn, en uw koninkrijk tot in eeuwigheid, voor uw aangezicht; uw stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid.
16 Your house and your kingdom will endure forever before me ; your throne will be established forever.’ ”
17 Naar al deze woorden, en naar dit ganse gezicht, alzo sprak Nathan tot David.
17 Nathan reported to David all the words of this entire revelation.
18 Toen ging de koning David in, en bleef voor het aangezicht des HEEREN, en hij zeide: Wie ben ik, Heere HEERE, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt?
18 Then King David went in and sat before the LORD, and he said: “Who am I, Sovereign LORD, and what is my family, that you have brought me this far?
19 Daartoe is dit in Uw ogen nog klein geweest, Heere HEERE, maar Gij hebt ook over het huis Uws knechts gesproken tot van verre heen; en dit naar de wet der mensen, Heere HEERE!
19 And as if this were not enough in your sight, Sovereign LORD, you have also spoken about the future of the house of your servant—and this decree, Sovereign LORD, is for a mere human!
20 En wat zal David nog meer tot U spreken? Want Gij kent Uw knecht, Heere HEERE!
20 “What more can David say to you? For you know your servant, Sovereign LORD.
21 Om Uws woords wil, en naar Uw hart hebt Gij al deze grote dingen gedaan, om aan Uw knecht bekend te maken.
21 For the sake of your word and according to your will, you have done this great thing and made it known to your servant.
22 Daarom zijt Gij groot, HEERE God! Want er is niemand gelijk Gij, en er is geen God dan alleen Gij, naar alles, wat wij met onze oren gehoord hebben.
22 “How great you are, Sovereign LORD! There is no one like you, and there is no God but you, as we have heard with our own ears.
23 En wie is, gelijk Uw volk, gelijk Israel, een enig volk op aarde, hetwelk God is heengegaan Zich tot een volk te verlossen, en om Zich een Naam te zetten, en om voor ulieden deze grote en verschrikkelijke dingen te doen aan Uw land, voor het aangezicht Uws volks, dat Gij U uit Egypte verlost hebt, de heidenen en hun goden verdrijvende.
23 And who is like your people Israel—the one nation on earth that God went out to redeem as a people for himself, and to make a name for himself, and to perform great and awesome wonders by driving out nations and their gods from before your people, whom you redeemed from Egypt?
24 En Gij hebt Uw volk Israel U bevestigd, U tot een volk, tot in eeuwigheid; en Gij, HEERE, zijt hun tot een God geworden.
24 You have established your people Israel as your very own forever, and you, LORD, have become their God.
25 Nu dan, HEERE God, doe dit woord, dat Gij over Uw knecht en over zijn huis gesproken hebt, bestaan tot in eeuwigheid, en doe, gelijk als Gij gesproken hebt.
25 “And now, LORD God, keep forever the promise you have made concerning your servant and his house. Do as you promised,
26 En Uw Naam worde groot gemaakt tot in eeuwigheid, dat men zegge: De HEERE der heirscharen is God over Israel; en het huis van Uw knecht David zal bestendig zijn voor Uw aangezicht.
26 so that your name will be great forever. Then people will say, ‘The LORD Almighty is God over Israel!’ And the house of your servant David will be established in your sight.
27 Want Gij, HEERE der heirscharen, Gij, God Israels! Gij hebt voor het oor Uws knechts geopenbaard, zeggende: Ik zal u een huis bouwen; daarom heeft Uw knecht in zijn hart gevonden, dit gebed tot U te bidden.
27 “LORD Almighty, God of Israel, you have revealed this to your servant, saying, ‘I will build a house for you.’ So your servant has found courage to pray this prayer to you.
28 Nu dan, Heere HEERE! Gij zijt die God, en Uw woorden zullen waarheid zijn, en Gij hebt dit goede tot Uw knecht gesproken.
28 Sovereign LORD, you are God! Your covenant is trustworthy, and you have promised these good things to your servant.
29 Zo believe het U nu, en zegen het huis van Uw knecht, dat het in eeuwigheid voor uw aangezicht zij; want Gij, Heere HEERE, hebt het gesproken, en met Uw zegen zal het huis van Uw knecht gezegend worden in eeuwigheid.
29 Now be pleased to bless the house of your servant, that it may continue forever in your sight; for you, Sovereign LORD, have spoken, and with your blessing the house of your servant will be blessed forever.”
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.
Scripture quoted by permission.  Quotations designated (NIV) are from THE HOLY BIBLE: NEW INTERNATIONAL VERSION®.  NIV®.  Copyright © 1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica.  All rights reserved worldwide.