1
En het is geschied, als Jezus al deze woorden geeindigd had, dat Hij tot Zijn discipelen zeide:
2
Gij weet, dat na twee dagen het pascha is, en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden, om gekruisigd te worden.
3
Toen vergaderden de overpriesters en de Schriftgeleerden, en de ouderlingen des volks, in de zaal des hogepriesters, die genaamd was Kajafas;
4
En zij beraadslaagden te zamen, dat zij Jezus met listigheid vangen en doden zouden.
5
Doch zij zeiden: Niet in het feest, opdat er geen oproer worde onder het volk.
6
Als nu Jezus te Bethanie was, ten huize van Simon, de melaatse,
7
Kwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles met zeer kostelijke zalf, en goot ze uit op Zijn hoofd, daar Hij aan tafel zat.