1 Koningen 7:51

51 Alzo werd al het werk volbracht, dat de koning Salomo aan het huis des HEEREN maakte. Daarna bracht Salomo de geheiligde dingen van zijn vader David; het zilver en het goud, en de vaten legde hij onder de schatten van het huis des HEEREN.

1 Koningen 7:51 Meaning and Commentary

1 Kings 7:51

So was ended all the work that King Solomon made for the house
of the Lord
Which he ordered to be made to be put into it, either for the ornament of it, or for the use and service of it; all was completely finished in the space of seven years:

and Solomon had brought in the things which David his father had
dedicated;
had laid up for, and devoted to the building of the temple, and for the service of it; not all, but what was left; what was over and above there was a need of; though the Jews commonly say, that he made use of none of his father's, but built it and furnished it at his own expense; for which reason he did not begin to build as soon as he came to the throne, they suppose, but waited four years, until he had laid up a sufficiency of his own to defray the expense of it; but it is certain he made use of the brass his father reserved for this work, see ( 1 Chronicles 18:8 ) and which, perhaps it may be said, is the reason it is not mentioned here as laid up: even the silver, and the gold, and the vessels, did he put among the treasures of the house of the Lord; he did not convert them to his own use, but laid them up in the treasury of the sanctuary, for the purchase of sacrifices, the repair of the house in future times

1 Koningen 7:51 In-Context

49 En de kandelaren, vijf aan de rechterhand, en vijf aan de linkerhand, voor de aanspraakplaats, van gesloten goud; en de bloemen, en de lampen, en de snuiters van goud;

50 Mitsgaders de schalen, en de gaffelen, en de sprengbekkens, en de rookschalen, en de wierookvaten, van gesloten goud; daartoe de herren der deuren van het binnenste huis, van het heilige der heiligen, en der deuren van het huis des tempels, van goud.

51 Alzo werd al het werk volbracht, dat de koning Salomo aan het huis des HEEREN maakte. Daarna bracht Salomo de geheiligde dingen van zijn vader David; het zilver en het goud, en de vaten legde hij onder de schatten van het huis des HEEREN.