1 Kronieken 29:4

4 Drie duizend talenten gouds, van het goud van Ofir, en zeven duizend talenten gelouterd zilver, om de wanden der huizen te overtrekken;

1 Kronieken 29:4 Meaning and Commentary

1 Chronicles 29:4

Even three thousand talents of gold
Which, according to Scheuchzer ^F3, amount to 36,660,000 ducats of gold; and, according to Brerewood ^F4, to 13,500,000 pounds of our money:

of the gold of Ophir;
which was reckoned the best gold; not Ophir in India, which was not known till Solomon's time, but in Arabia, as Bochart ^F5 has shown; so Eupolemus ^F6, an Heathen writer, says, that David having built ships at Achan, a city of Arabia, sent miners to Urphe (supposed to be the same with Ophir) in the island of the Red sea,(See Gill on :) and that he was able to give so great a sum out of his own substance, Dr. Prideaux ^F7 thinks, can only be accounted for by his great returns from this traffic; since these 3000 talents, according to him, amounted to 21,600,000 pounds sterling:

and seven thousand talents of refined silver;
amounting, according to Scheuchzer ^F8, to 31,500,000 imperials, or rix dollars; and, according to Brerewood ^F9, to 2,625,000 pounds of our money:

to overlay the walls of the houses withal;
the gold was to overlay the walls of the holy and most holy place, the silver to overlay the walls of the chambers built around the temple.

---

FOOTNOTES:

F3 Physica Sacra, vol. 4. p. 631.
F4 De Ponder. & Pret. Vet. Num. c. 5.
F5 Phaleg. l. 2. c. 27. col. 140.
F6 Apud Euseb. Evangel. Praepar. l. 9. c. 30. p. 447.
F7 Connection, par. 1. p. 5, 6.
F8 Ut supra. (Physica Sacra, vol. 4. p. 631.)
F9 Ut supra. (De Ponder. & Pret. Vet. Num. c. 5.)

1 Kronieken 29:4 In-Context

2 Ik heb nu uit al mijn kracht bereid tot het huis mijns Gods, goud tot gouden, en zilver tot zilveren, en koper tot koperen, ijzer tot ijzeren, en hout tot houten werken; sardonixstenen en vervullende stenen, versierstenen en borduursel, en allerlei kostelijke stenen, en marmerstenen in menigte.

3 En daartoe, uit mijn welgevallen tot het huis mijns Gods, geef ik het bijzonder goud en zilver, dat ik heb, tot het huis mijns Gods daarenboven, behalve al wat ik ten huize des heiligdoms bereid heb;

4 Drie duizend talenten gouds, van het goud van Ofir, en zeven duizend talenten gelouterd zilver, om de wanden der huizen te overtrekken;

5 Goud tot de gouden, en zilver tot de zilveren vaten, en tot alle werk, door de hand der werkmeesteren te maken. En wie is er willig, heden zijn hand den HEERE te vullen?

6 Toen gaven vrijwillig de oversten der vaderen, en de oversten der stammen van Israel, en de oversten der duizenden en der honderden, en de oversten van het werk des konings;