1 Samuël 12:5

5 Toen zeide hij tot hen: De HEERE zij een Getuige tegen ulieden, en Zijn gezalfde zij te dezen dage getuige, dat gij in mijn hand niets gevonden hebt! En het volk zeide: Hij zij Getuige!

1 Samuël 12:5 Meaning and Commentary

1 Samuel 12:5

And he said unto them, the Lord is witness against you, and his
anointed is witness this day
Should they hereafter reproach and vilify him, and charge him with any acts of corruption, injustice, and violence:

that ye have not found ought in my hand;
that they had nothing to accuse him of and charge him with throughout his whole administration, but had asserted his innocence and integrity, had honourably acquitted him, and given him a fair character: and they answered, he is witness; the omniscient God is a witness against us, should we depart from this testimony, and Saul, the Lord's anointed, is a witness that we have fully cleared thee from any imputations of maladministration. The word is singular, he "said" or answered ^F7, that is, Israel said, the whole body of the people, they all replied as one man: the reason why Samuel made such a speech at this time, when he resigned his government to Saul, was not only to secure his own character, but to suggest to Saul how he should rule and govern according to his example; and that having established his own character, he could the more freely, and with the better grace, reprove the people for their sin, as in some following verses.

---

FOOTNOTES:

F7 (rmayw) "et dixit", Pagninus, Montanus, Vatablus; Drusius.

1 Samuël 12:5 In-Context

3 Ziet, hier ben ik, betuigt tegen mij, voor den HEERE, en voor Zijn gezalfde, wiens os ik genomen heb, en wiens ezel ik genomen heb, en wien ik verongelijkt heb, wien ik onderdrukt heb, en van wiens hand ik een geschenk genomen heb, dat ik mijn ogen van hem zou verborgen hebben; zo zal ik het ulieden wedergeven.

4 Toen zeiden zij: Gij hebt ons niet verongelijkt, en gij hebt ons niet onderdrukt, en gij hebt van niemands hand iets genomen.

5 Toen zeide hij tot hen: De HEERE zij een Getuige tegen ulieden, en Zijn gezalfde zij te dezen dage getuige, dat gij in mijn hand niets gevonden hebt! En het volk zeide: Hij zij Getuige!

6 Verder zeide Samuel tot het volk: Het is de HEERE, Die Mozes en Aaron gemaakt heeft, en Die uw vaders uit Egypteland opgebracht heeft.

7 En nu, stelt u hier, dat ik met ulieden rechte, voor het aangezicht des HEEREN, over al de gerechtigheden des HEEREN, die Hij aan u en aan uw vaderen gedaan heeft.