1 Samuël 6:6

6 Waarom toch zoudt gijlieden uw hart verzwaren, gelijk de Egyptenaars en Farao hun hart verzwaard hebben? Hebben zij niet, toen Hij wonderlijk met hen gehandeld had, hen laten trekken, dat zij heengingen?

1 Samuël 6:6 Meaning and Commentary

1 Samuel 6:6

Wherefore then do ye harden your hearts, as the Egyptians and
Pharaoh hardened their hearts?
&c.] And would not let Israel go, when their dismission was demanded by Moses and Aaron in the name of the Lord; but was refused from time to time, being given up to judicial blindness and hardness of heart: and it seems by this, that though it was proposed by some to send back the ark, and which the priests and diviners approved of; yet there were some that were against it, who, notwithstanding the plagues inflicted on them, like Pharaoh and the Egyptians hardened their hearts; which story these priests were acquainted with by the tradition of their ancestors, this being a fact then generally known in the world; or by the relation of the Israelites, over whom they had ruled many years, and were conversant with them:

when he had wrought wonderfully among them:
that is, the God of Israel, though they mention not his name, who had wrought wonders in the land of Egypt; the ten plagues he inflicted on them are referred to:

did they not let the people go, and they departed?
who were convinced by these plagues that they ought to let Israel go, and by them were prevailed upon to dismiss them, and the people did go out of their land; and therefore should not we let the ark go likewise, on whom plagues have been inflicted for detaining it? and may we not expect more and greater, should we refuse to dismiss it?

1 Samuël 6:6 In-Context

4 Toen zeiden zij: Welk is dat schuldoffer, dat wij Hem vergelden zullen? En zij zeiden: Vijf gouden spenen, en vijf gouden muizen, naar het getal van de vorsten der Filistijnen; want het is enerlei plaag over u allen, en over uw vorsten.
5 Zo maakt dan beelden uwer spenen, en beelden uwer muizen, die het land verderven, en geeft den God van Israel de eer; misschien zal Hij Zijn hand verlichten van over ulieden, en van over uw god, en van over uw land.
6 Waarom toch zoudt gijlieden uw hart verzwaren, gelijk de Egyptenaars en Farao hun hart verzwaard hebben? Hebben zij niet, toen Hij wonderlijk met hen gehandeld had, hen laten trekken, dat zij heengingen?
7 Nu dan, neemt en maakt een nieuwen wagen, en twee zogende koeien, op dewelke geen juk gekomen is; spant de koeien aan den wagen, en brengt haar kalveren van achter haar weder naar huis.
8 Neemt dan de ark des HEEREN, en zet ze op den wagen, en legt de gouden kleinoden, die gij Hem ten schuloffer vergelden zult, in een koffertje aan haar zijde; en zendt ze weg, dat zij heenga.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.