Daniël 2:4

4 Toen spraken de Chaldeen, tot den koning in het Syrisch: O koning, leef in eeuwigheid! Zeg uw knechten den droom, zo zullen wij de uitlegging te kennen geven.

Daniël 2:4 Meaning and Commentary

Daniel 2:4

Then spake the Chaldeans to the king in, Syriac
These spake, either because the interpretation of dreams particularly belonged to them; or else as being the chief of the wise men, and of greatest authority; or as chosen by the rest, and spake in their name; and indeed this appellation may include them all, being all of the same country, though they might differ in their profession: they spake in the Syriac or Babylonish language, the same with the Chaldee, being their mother tongue, and that of the king too; and therefore could more easily speak it themselves, and be more easily understood by him, than if they had spoke in another; (See Gill on Daniel 1:4) and from hence, to the end of the "seventh" chapter, Daniel writes in Chaldee; the things he treats of chiefly relating to the Chaldeans: O king, live for ever;
which is a wish of long life, health, and prosperity; and does not intend an everlasting continuance in this world, or an eternal life in another, to the knowledge of which they might be strangers: this was an usual form of salutation of kings in these eastern nations; like to this is that of Sinaetus, a Persian, to Artaxerxes Mnemon ^F24

``O King Artaxerxes, reign for ever;''

so said ^F25 Artabazus, a faithful friend of Darius, to Alexander the great, when he met him with the friends and relations of Darius,

``O king, may you flourish in perpetual happiness:''

tell thy servants the dream, and we will show the interpretation;
this was not the thing that was asked of them, but the dream itself; and if that had been told them, they promise more than there is reason to believe they would have fulfilled, had that been done; it is more than the Egyptian magicians could do, even when Pharaoh had told them his dream: this they said partly to get time, and partly to make a show of their skill and knowledge; though in a very vain and arrogant manner.

---

FOOTNOTES:

F24 Aelian. Var. Hist. l. 1. c. 32.
F25 Curtius, l. 6. c. 5.

Daniël 2:4 In-Context

2 Toen zeide de koning, dat men roepen zou de tovenaars, en de sterrekijkers, en de guichelaars, en de Chaldeen, om den koning zijn dromen te kennen te geven; zij nu kwamen, en stonden voor het aangezicht des konings.

3 En de koning zeide tot hen: Ik heb een droom gedroomd; en mijn geest is ontsteld om dien droom te weten.

4 Toen spraken de Chaldeen, tot den koning in het Syrisch: O koning, leef in eeuwigheid! Zeg uw knechten den droom, zo zullen wij de uitlegging te kennen geven.

5 De koning antwoordde en zeide tot de Chaldeen: De zaak is mij ontgaan; indien gij mij den droom en zijn uitlegging niet bekend maakt, gij zult in stukken gehouwen worden, en uw huizen zullen tot een drekhoop gemaakt worden.

6 Maar indien gijlieden den droom en zijn uitlegging te kennen geeft, zo zult gij geschenken en gaven, en grote eer van mij ontvangen; daarom geeft mij den droom en zijn uitlegging te kennen.