Deuteronomium 19:1

1 Wanneer de HEERE, uw God, de volken zal hebben uitgeroeid, welker land de HEERE, uw God, u geven zal, en gij die erfelijk zult bezitten, en in hun steden en in hun huizen wonen;

Deuteronomium 19:1 Meaning and Commentary

Deuteronomy 19:1

When the Lord thy God hath cut off the nations whose land the
Lord thy God giveth thee
The seven nations of the land of Canaan, whose destruction was of the Lord for their sins, and whose land was a gift of him that had a right to dispose of it to the children of Israel; see ( Deuteronomy 12:29 )

and thou succeedest them, and dwellest in their cities, and in their
houses;
should possess their land in their stead, by virtue of the gift of it to them by the Lord, and inhabit their cities and houses built by them.

Deuteronomium 19:1 In-Context

1 Wanneer de HEERE, uw God, de volken zal hebben uitgeroeid, welker land de HEERE, uw God, u geven zal, en gij die erfelijk zult bezitten, en in hun steden en in hun huizen wonen;
2 Zo zult gij u drie steden uitscheiden, in het midden van uw land, hetwelk de HEERE, uw God, u geven zal, om dat erfelijk te bezitten.
3 Gij zult u den weg bereiden, en de pale uws lands, dat u de HEERE, uw God, zal doen erven, in drieen delen; dit nu zal zijn, opdat ieder doodslager daarhenen vliede.
4 En dit zij de zaak des doodslagers, die daarhenen vlieden zal, dat hij leve; die zijn naaste zal geslagen hebben door onwetendheid, dien hij toch van gisteren en eergisteren niet haatte;
5 Als, dewelke met zijn naaste in het bos zal zijn gegaan, om hout te houwen, en zijn hand met de bijl wordt aangedreven, om hout af te houwen, en het ijzer schiet af van den steel, en treft zijn naaste, dat hij sterve; die zal in een dezer steden vluchten en leven;
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.