Deuteronomium 28:12

12 De HEERE zal u opendoen Zijn goeden schat, den hemel, om aan uw land regen te geven te zijner tijd, en om te zegenen al het werk uwer hand; en gij zult aan vele volken lenen, maar gij zult niet ontlenen.

Deuteronomium 28:12 Meaning and Commentary

Deuteronomy 28:12

The Lord shall open unto thee his good treasure
The Lord has his treasures of snow and of hail, and of wind, ( Job 38:22 ) ( Psalms 135:7 ) ; but here his good treasure, as appears by what follows, is his treasure of rain. In the Targum of Jonathan it is said,

``there are four keys in the hand of the Lord of the whole world, which he does not deliver into the hands of any prince; the keys of life, and of the grave, and of food, and of rain:''

the heaven, to give the rain unto thy land in its season;
that is, he will open the heaven, where his good treasure of rain is laid up, and bring it forth or, the land of Canaan for the enriching of it; or will open the windows thereof, and pour down the blessing; see ( Malachi 3:10 ) ; and that at the proper time, both in autumn and spring, the one is called the former, and the other the latter rain; the one was in Marchesvan, or October, and the other in Nisan, or March, as the Targum of Jonathan; the former rain for the fitting the earth for seed, or for watering it when sown, and the latter for the plumping of it before harvest: and to bless all the work of thine hand;
in agriculture, for without the blessing of rain, all the labour of the husbandman would be to little purpose: and thou shall lend unto many nations, and thou shall not borrow;
(See Gill on Deuteronomy 15:16). The connection of these words with what goes before may lead to observe this sense of them, that they should furnish other countries with corn, and not need any of theirs; see ( Ezekiel 27:17 ) .

Deuteronomium 28:12 In-Context

10 En alle volken der aarde zullen zien, dat de Naam des HEEREN over u genoemd is, en zij zullen voor u vrezen.

11 En de HEERE zal u doen overvloeien aan goed, in de vrucht uws buiks, en in de vrucht uwer beesten, en in de vrucht uws lands; op het land, dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft u te zullen geven.

12 De HEERE zal u opendoen Zijn goeden schat, den hemel, om aan uw land regen te geven te zijner tijd, en om te zegenen al het werk uwer hand; en gij zult aan vele volken lenen, maar gij zult niet ontlenen.

13 En de HEERE zal u tot een hoofd maken, en niet tot een staart, en gij zult alleenlijk boven zijn, en niet onder zijn; wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN, uws Gods, die ik u heden gebiede te houden en te doen;

14 En gij niet afwijken zult van al de woorden, die ik ulieden heden gebiede, ter rechterhand of ter linkerhand, dat gij andere goden nawandelt, om hen te dienen.