Deuteronomium 28:46

46 En zij zullen onder u tot een teken, en tot een wonder zijn, ja, onder uw zaad tot in eeuwigheid.

Deuteronomium 28:46 Meaning and Commentary

Deuteronomy 28:46

And they shall be upon thee for a sign and for a wonder
That is, those curses before pronounced, ( Deuteronomy 27:15-26 ) ( 28:16-19 ) , and what follow, should rest and remain upon them, continue with them, and be very visible on them; so as to be observed by others, as a sign of the wrath and displeasure of God, and of the fulfilment of prophecy, and of the truth of divine revelation: and so "for a wonder": as it is most astonishing to observe how exactly all the curses threatened them have fallen upon them and have abode with them, as they did in their former captivities, and more especially do in the present one: and, what is the greater wonder, that notwithstanding these dreadful calamities, and so long continued, enough to have crushed any people from being a people, yet they have continued, and still do continue, a distinct people; which is a standing miracle, and one would think sufficient to convince the most hardened and obstinate deist of the truth and authority of the sacred Scriptures; in which stand so many glaring prophecies that have been fulfilled, and are continually fulfilling in this people:

and upon thy seed for ever;
this shows that these curses, said to be upon them, not only refer to those that came upon them at and in the Babylonish captivity, but to those that came upon them at their destruction by the Romans, and which have continued on them nineteen hundred years; and how much longer they will continue none can say: it will be their case, until new heavens and a new earth are created, or there will be a new state of things, at least with them; when they shall be converted to the Lord, and all Israel saved; see ( Isaiah 65:17 Isaiah 65:18 ) ( Romans 11:25 Romans 11:26 ) ; and it may be observed, that the ten tribes carried captive never returned.

Deuteronomium 28:46 In-Context

44 Hij zal u lenen, maar gij zult hem niet lenen; hij zal tot een hoofd zijn, en gij zult tot een staart zijn.

45 En al deze vloeken zullen over u komen, en u vervolgen, en u treffen, totdat gij verdelgd wordt; omdat gij der stem des HEEREN, uws Gods, niet gehoorzaam zult geweest zijn, om te houden Zijn geboden en Zijn inzettingen, die Hij u geboden heeft.

46 En zij zullen onder u tot een teken, en tot een wonder zijn, ja, onder uw zaad tot in eeuwigheid.

47 Omdat gij den HEERE, uw God, niet gediend zult hebben met vrolijkheid en goedheid des harten, vanwege de veelheid van alles;

48 Zo zult gij uw vijanden, die de HEERE onder u zenden zal, dienen, in honger en in dorst, en in naaktheid, en in gebrek van alles; en Hij zal een ijzeren juk op uw hals leggen, totdat Hij u verdelge.