Deuteronomium 3:26

26 Doch de HEERE verstoorde zich zeer om uwentwille over mij, en hoorde niet naar mij; maar de HEERE zeide tot mij: Het zij u genoeg; spreek niet meer tot Mij van deze zaak.

Deuteronomium 3:26 Meaning and Commentary

Deuteronomy 3:26

But the Lord was wroth with me for your sakes
Not at this time, and for this prayer of his, but on account of he and Aaron not sanctifying him at the waters of Meribah; or of some expressions of unbelief, and unadvised words, which dropped from his lips through their provocation of him; see ( Numbers 20:12 ) ( Psalms 106:32 Psalms 106:33 )

and would not hear me;
now, and grant the above request, having before declared that he and Aaron should not bring the people of Israel into the land he had given them; and Moses with all his entreaties could not prevail upon him to repeal the sentence:

and the Lord said unto me, let it suffice;
that he had seen the conquest of the two kings, and the delivery of their kingdoms into the hands of Israel; and that he had brought the people through the wilderness to the borders of the land of Canaan, and that he should have a distant sight of the land, as after directed:

speak no more unto me of this matter;
intimating it would be in vain, and to no purpose, to solicit such a favour, since it would never be granted; it was a determined point, and he would never recede from it.

Deuteronomium 3:26 In-Context

24 Heere HEERE! Gij hebt begonnen Uw knecht te tonen Uw grootheid en Uw sterke hand; want wat God is er in den hemel en op de aarde, die doen kan naar Uw werken, en naar Uw mogendheden!

25 Laat mij toch overtrekken, en dat goede land bezien, dat aan gene zijde van de Jordaan is, dat goede gebergte, en den Libanon!

26 Doch de HEERE verstoorde zich zeer om uwentwille over mij, en hoorde niet naar mij; maar de HEERE zeide tot mij: Het zij u genoeg; spreek niet meer tot Mij van deze zaak.

27 Klim op de hoogte van Pisga, en hef uw ogen op naar het westen, en naar het noorden, en naar het zuiden, en naar het oosten, en zie toe met uw ogen; want gij zult over deze Jordaan niet gaan.

28 Gebied dan Jozua, en versterk hem, en bekrachtig hem; want hij zal voor het aangezicht van dit volk henen overgaan, en zal hun dat land, dat gij zien zult, doen erven.