Ezechiël 33:27

27 Alzo zult gij tot hen zeggen: De Heere HEERE zegt alzo: Zo waarachtig als Ik leef, indien niet, die in die woeste plaatsen zijn, door het zwaard zullen vallen, en zo Ik niet dien, die in het open veld is, het wild gedierte overgeve, dat het hem vrete, en die in de vestingen en in de spelonken zijn, door de pestilentie zullen sterven!

Ezechiël 33:27 Meaning and Commentary

Ezekiel 33:27

Say thou thus unto them, thus saith the Lord God
Send or write unto them in the name of the Lord, after this manner, as I live,
which is the form of an oath; the Lord swears by himself his life, because he could swear by no greater, and for the confirmation of what follows: surely they that are in the wastes shall fall by the sword;
by their own sword, falling out one with another; or by the sword of Ishmael ( Jeremiah 41:2 Jeremiah 41:3 ) or by the sword of the Chaldeans, who revenged the death of Gedaliah and others; even such who dwelt amidst the ruins of the city of Jerusalem, and other places, that were become desolate through the ravages of the enemy: and him that is in the open field will I give to the beasts to be
devoured;
of which it may be supposed there were the greater numbers, since the land was so depopulated: and they that be in the forts, and in the caves, shall die of the pestilence; such as were in fortified cities, or in caverns of the earth, dug in rocks and mountains, where, in neither of them, men and beasts could easily come at them; here the Lord would send his arrow, the plague, that flies by day, and reach them, and destroy them; none can escape his hands; these are three of the Lord's sore judgments, the sword, pestilence, and noisome beasts.

Ezechiël 33:27 In-Context

25 Daarom zeg tot hen: Zo zegt de Heere HEERE: Gij eet vlees met het bloed, en heft uw ogen op tot uw drekgoden, en vergiet bloed; en zoudt gij het land erfelijk bezitten?

26 Gij staat op ulieder zwaard; gij doet gruwel, en verontreinigt, een ieder de huisvrouw zijns naasten; en zoudt gij het land erfelijk bezitten?

27 Alzo zult gij tot hen zeggen: De Heere HEERE zegt alzo: Zo waarachtig als Ik leef, indien niet, die in die woeste plaatsen zijn, door het zwaard zullen vallen, en zo Ik niet dien, die in het open veld is, het wild gedierte overgeve, dat het hem vrete, en die in de vestingen en in de spelonken zijn, door de pestilentie zullen sterven!

28 Want Ik zal het land tot een verwoesting en een schrik stellen, en de hovaardij zijner sterkte zal ophouden; en de bergen Israels zullen woest zijn, dat er niemand overga.

29 Dan zullen zij weten, dat Ik de HEERE ben, als Ik het land tot een verwoesting en een schrik zal gesteld hebben, om al hun gruwelen, die zij gedaan hebben.