Ezechiël 35:11

11 Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE: Ik zal ook handelen naar uw toorn en naar uw nijdigheid, die gij uit uw haat tegen hen hebt te werk gesteld; en Ik zal bij hen bekend worden, wanneer Ik u zal gericht hebben.

Ezechiël 35:11 Meaning and Commentary

Ezekiel 35:11

Therefore, as I live, saith the Lord
An oath, as before in ( Ezekiel 35:6 ) : I will do according to thine anger, and according to thine envy which
thou hast used out of thy hatred against them:
as thou hast been angry with them, and hated them, and done mischief to them, so will I be angry with thee, and hate thee, and inflict punishment on thee; I will retaliate all the anger, envy, and hatred showed unto my people, and punish thee according to thy just demerits. So the Romish antichrist shall be dealt with; he who has led into captivity shall go into it, and he that has killed with the sword shall be killed by it. Babylon shall be rewarded double, as she has rewarded, others, ( Revelation 13:10 ) ( 18:6 ) . And I will make myself known among them, when I have judged thee;
the Targum is,

``and I will reveal myself to do good unto them, when I shall have taken vengeance on thee:''

after the destruction of antichrist, the knowledge of God, and of Christ, will be spread among Jews and Gentiles, even all the world over, so universally, so clearly and distinctly, as never was before, ( Daniel 12:4 ) ( Isaiah 11:9 ) .

Ezechiël 35:11 In-Context

9 Tot eeuwige verwoestingen zal Ik u stellen, en uw steden zullen niet bewoond worden; alzo zult gij weten, dat Ik de HEERE ben.

10 Omdat gij zegt: Die twee volken en die twee landen zullen mij geworden, en wij zullen ze erfelijk bezitten, ofschoon de HEERE daar ware;

11 Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE: Ik zal ook handelen naar uw toorn en naar uw nijdigheid, die gij uit uw haat tegen hen hebt te werk gesteld; en Ik zal bij hen bekend worden, wanneer Ik u zal gericht hebben.

12 En gij zult weten, dat Ik, de HEERE, al uw lasteringen gehoord heb, die gij tegen de bergen Israels gesproken hebt, zeggende: Zij zijn verwoest, zij zijn ons ter spijze gegeven.

13 Alzo hebt gij u met uw mond tegen Mij groot gemaakt, en uw woorden tegen Mij vermenigvuldigd; Ik heb het gehoord.