Ezechiël 43:20

20 En gij zult van deszelfs bloed nemen, en doen het aan zijn vier hoornen, en aan de vier hoeken der afzetsels, en aan den rand rondom; alzo zult gij het ontzondigen, en het verzoenen.

Ezechiël 43:20 Meaning and Commentary

Ezekiel 43:20

And thou shalt take of the blood thereof
Ezekiel being a priest. This must be understood in a visionary way; for, as Kimchi observes, Ezekiel did not live to come up out of the captivity, but died, and was buried in the land of Babylon, and so did not actually do this: though it is a mere dream of the same writer, that this is to be understood of the resurrection of the dead, when he supposes Ezekiel will be high priest, though Aaron be present; or however be the second, or deputy to him. And put it on the four horns of it, and on the four corners of the
settle, and upon the border round about;
that is, on the four horns of the altar, and on the four corners of the settle which went round it, for the priests to walk on, and do their business; either the uppermost, or as others the lowermost, and as some both; and also on the border or ledge that enclosed the settle. The prophet's doing this, putting the blood on these several things, represents the nature of the Gospel ministry, and the business of it; which is to hold forth the blood of Christ, and the blessings of grace through it, as redemption, peace, pardon, righteousness, and life. Thus shall thou cleanse and purge it;
the altar; thus Christ, though without sin, and needed no cleansing and purging for himself, yet was sanctified by his own blood; that he might sanctify his people, and perfect by his sacrifice them that were sanctified, ( John 17:19 ) ( Hebrews 10:14 Hebrews 10:29 ) ( 13:12 ) .

Ezechiël 43:20 In-Context

18 En Hij zeide tot mij: Mensenkind! zo zegt de Heere HEERE: Dit zijn de ordinantien des altaars, ten dage als men het zal maken, om brandoffer daarop te offeren, en om bloed daarop te sprengen.

19 En gij zult aan de Levietische priesteren, dewelke uit het zaad van Zadok zijn, die tot Mij naderen (spreekt de Heere HEERE), om Mij te dienen, geven een var, een jong rund, ten zondoffer.

20 En gij zult van deszelfs bloed nemen, en doen het aan zijn vier hoornen, en aan de vier hoeken der afzetsels, en aan den rand rondom; alzo zult gij het ontzondigen, en het verzoenen.

21 Daarna zult gij den var des zondoffers nemen; en hij zal hem verbranden in een bestelde plaats van het huis buiten het heiligdom.

22 En op den tweeden dag zult gij een volkomen geitenbok offeren ten zondoffer; en zij zullen het altaar ontzondigen, gelijk als zij dat ontzondigd hebben met den var.