Genesis 3:13

13 En de HEERE God zeide tot de vrouw: Wat is dit, dat gij gedaan hebt? En de vrouw zeide: De slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten.

Genesis 3:13 Meaning and Commentary

Genesis 3:13

And the Lord God said unto the woman
Who was first in the transgression, and drew her husband into it, and upon whom he seemingly casts the blame of his eating the forbidden fruit: what is this that thou hast done?
dost thou know how great an offence thou hast committed in breaking a command of mine, and how aggravated it is when thou hadst leave to eat of every other tree? what could move thee to do this? by what means hast thou been brought into it, and not only hast done it thyself, but drawn thine husband into it, to the ruin of you both, and of all your posterity? so heinous is the sin thou hast been guilty of: and the woman said, the serpent beguiled me, and I did eat;
that is, a spirit in the serpent, which she took for a good one, but proved a bad one, with lying words and deceitful language imposed upon her, told her that the fruit forbidden was very good food, and very useful to improve knowledge; even to such a degree as to make men like God; and this God knew, and therefore out of envy and ill will to them forbid the eating of it; nor need they fear his menaces, for they might depend upon it they should never die; and thus he caused her to err from the truth, and to believe a lie; and by giving heed to the seducing spirit she was prevailed upon to eat of the fruit of the tree, which was forbidden, and which she owns; and it is an ingenuous confession that she makes as to the matter of fact; but yet, like her husband, and as learning it from him, she endeavours to shift off the blame from herself, and lay it on the serpent.

Genesis 3:13 In-Context

11 En Hij zeide: Wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt? Hebt gij van dien boom gegeten, van welken Ik u gebood, dat gij daarvan niet eten zoudt?

12 Toen zeide Adam: De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt, die heeft mij van dien boom gegeven, en ik heb gegeten.

13 En de HEERE God zeide tot de vrouw: Wat is dit, dat gij gedaan hebt? En de vrouw zeide: De slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten.

14 Toen zeide de HEERE God tot die slang: Dewijl gij dit gedaan hebt, zo zijt gij vervloekt boven al het vee, en boven al het gedierte des velds! Op uw buik zult gij gaan, en stof zult gij eten, al de dagen uws levens.

15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad; datzelve zal u de kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen.