Genesis 32:7

7 Toen vreesde Jakob zeer, en hem was bange; en hij verdeelde het volk, dat met hem was, en de schapen, en de runderen, en de kemels, in twee heiren;

Genesis 32:7 Meaning and Commentary

Genesis 32:7

Then Jacob was greatly afraid and distressed
Knowing what he had done to his brother in getting the birthright and blessing from him, and what an enmity he had conceived in his mind against him on that account, and remembering what he had said he would do to him; and therefore might fear that all his professions of respect to him were craftily and cunningly made to take him off of his guard, and that he might the more easily fall into his hands, and especially when he heard there were four hundred men with him; this struck a terror into him, and made him suspicious of an ill design against him; though herein Jacob betrayed much weakness and want of faith, when God has promised again and again that he would he with him, and keep him, and protect him, and return him safe to the land of Canaan; and when he had just had such an appearance of angels to be his helpers, guardians, and protectors: and he divided the people that [was] with him, and the flocks, and the
herds, and the camels, into two bands:
some of his servants and shepherds, with a part of the flocks and herds, in one band or company, and some with the rest of them, and the camels, and his wives, and his children, in the other.

Genesis 32:7 In-Context

5 En ik heb ossen en ezelen, schapen en knechten en maagden; en ik heb gezonden om mijn heer aan te zeggen, opdat ik genade vinde in uw ogen.

6 En de boden kwamen weder tot Jakob, zeggende: Wij zijn gekomen tot uw broeder, tot Ezau; en ook trekt hij u tegemoet, en vierhonderd mannen met hem.

7 Toen vreesde Jakob zeer, en hem was bange; en hij verdeelde het volk, dat met hem was, en de schapen, en de runderen, en de kemels, in twee heiren;

8 Want hij zeide: Indien Ezau op het ene heir komt, en slaat het, zo zal het overgeblevene heir ontkomen.

9 Voorts zeide Jakob: O, God mijns vaders Abrahams, en God mijns vaders Izaks, o HEERE! Die tot mij gezegd hebt: Keer weder tot uw land, en tot uw maagschap, en Ik zal wel bij u doen!