Genesis 32:9

9 Voorts zeide Jakob: O, God mijns vaders Abrahams, en God mijns vaders Izaks, o HEERE! Die tot mij gezegd hebt: Keer weder tot uw land, en tot uw maagschap, en Ik zal wel bij u doen!

Genesis 32:9 Meaning and Commentary

Genesis 32:9

And Jacob said, O God of my father Abraham, and God of my
father Isaac
In this distress he does not consult the teraphim Rachel had taken from her father; nor does he call upon the hosts of angels that had just appeared to him, to help, protect, and guard him; but to God only, the God of his fathers, who had promised great things to them, and had done great things for them; who was their God in covenant, as he was his also, though he makes no mention of it, and who was heir of the promises made to them, the birthright and blessing being entailed upon him: the Lord which saidst unto me, return unto thy country, and to thy
kindred;
the same God had appeared to him, when in Laban's house, and bid him return to his own country, and father's house; in obedience to which command he was now on his journey thither, and being in the way of his duty, and acting according to the will of God, though he had no dependence on, nor put any confidence in anything done by him, as appears by what follows; yet he hoped God of his grace and goodness would have a regard unto him, as he was doing what he was directed to by him, and especially since he had made the following gracious promise: and I will deal well with thee:
bestow good things on thee, both temporal and spiritual, and among the former, preservation from evils and dangers is included.

Genesis 32:9 In-Context

7 Toen vreesde Jakob zeer, en hem was bange; en hij verdeelde het volk, dat met hem was, en de schapen, en de runderen, en de kemels, in twee heiren;

8 Want hij zeide: Indien Ezau op het ene heir komt, en slaat het, zo zal het overgeblevene heir ontkomen.

9 Voorts zeide Jakob: O, God mijns vaders Abrahams, en God mijns vaders Izaks, o HEERE! Die tot mij gezegd hebt: Keer weder tot uw land, en tot uw maagschap, en Ik zal wel bij u doen!

10 Ik ben geringer dan al deze weldadigheden, en dan al deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan hebt; want ik ben met mijn staf over deze Jordaan gegaan, en nu ben ik tot twee heiren geworden!

11 Ruk mij toch uit mijns broeders hand, uit Ezau's hand; want ik vreze hem, dat hij niet misschien kome, en mij sla, de moeder met de zonen!