Handelingen 12:11

11 En Petrus, tot zichzelven gekomen zijnde, zeide: Nu weet ik waarachtiglijk dat de Heere Zijn engel uitgezonden heeft, en mij verlost heeft uit de hand van Herodes, en uit al de verwachting van het volk der Joden.

Handelingen 12:11 Meaning and Commentary

Acts 12:11

And when Peter was come to himself
&c.] For upon his being awaked out of sleep, what with the uncommon light, which shone around him, and with the appearance of the angel, and the chains dropping from his hands, and his surprising escape through the several wards, together with the iron gate opening of itself, he was so filled with amazement, that he was not himself; he could scarcely tell whether he was in the body or not, and whether he was in a dream or a trance, or whether he saw a vision or not; but upon the angel's leaving him he came to himself, the amazement wore off, and he found himself thoroughly awake, and perfectly in his senses, and that the deliverance was real: and then,

he said, now know I of a surety, that the Lord hath sent his angel;
this was a thanksgiving to God, and an acknowledgment, that the deliverance, though it was by the ministry an angel, yet was owing to the goodness and power of God; it was God that sent his angel, and the salvation was of the Lord's doing, and it was marvellous in the eyes of Peter, and gratefully owned by him:

and hath delivered me out of the hand of Herod;
who intended that morning to have brought him forth, and sacrificed him to the will of the people:

and from all the expectation of the people of the Jews;
not only the inhabitants of Jerusalem, but the body of the Jewish nation, who were now at Jerusalem, on account of the passover; and who before they departed into their several cities and towns, expected to have had Peter brought forth, and put to death before them; but now both Herod and they were disappointed.

Handelingen 12:11 In-Context

9 En uitgaande volgde hij hem, en wist niet, dat het waarachtig was, hetgeen door den engel geschiedde, maar hij meende, dat hij een gezicht zag.

10 En als zij door de eerste en tweede wacht gegaan waren, kwamen zij aan de ijzeren poort, die naar de stad leidt; dewelke van zelve hun geopend werd. En uitgegaan zijnde, gingen zij een straat voort, en terstond scheidde de engel van hem.

11 En Petrus, tot zichzelven gekomen zijnde, zeide: Nu weet ik waarachtiglijk dat de Heere Zijn engel uitgezonden heeft, en mij verlost heeft uit de hand van Herodes, en uit al de verwachting van het volk der Joden.

12 En als hij alles overlegd had, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, die toegenaamd was Markus, alwaar velen samenvergaderd en biddende waren.

13 En als Petrus aan de deur van de voorpoort klopte, kwam een dienstmaagd voor om te luisteren, met name Rhode.