Jeremia 23:4

4 En Ik zal herderen over hen verwekken, die ze weiden zullen; en zij zullen niet meer vrezen, noch verschrikt worden, noch gemist worden, spreekt de HEERE

Jeremia 23:4 Meaning and Commentary

Jeremiah 23:4

And I will set shepherds over them, which shall feed them
Good shepherds, rulers and governors, that shall rule them with wholesome laws, and protect and defend them; such as Zerubbabel, Nehemiah, and others, after the captivity: or Christian kings and princes, when the Gospel came to be published and established in many kingdoms and provinces, and the sheep of Christ were gathered out of them. Jerom interprets these shepherds of the apostles of Christ; and it may include other ministers of the Gospel, who feed Christ's sheep with knowledge and understanding; see ( Jeremiah 3:15 ) ; and they shall fear no more, nor be dismayed;
not the shepherds, as Jerom understands it, but the sheep. This looks as if this prophecy had respect to more future times than those immediately following the return from the Babylonish captivity; since the Jews were made to fear, and were dismayed by Sanballat and Tobiah, and, in later times, by the Greeks and Romans; even to the times of Christ, and the Gospel dispensation; in which the saints receive not the spirit of bondage again to fear, but, through the blood, righteousness, and sacrifice, of Christ, have much spiritual peace and boldness of faith, and fear no enemy; neither shall they be lacking, saith the Lord;
not one of the sheep brought back, or of the remnant gathered, shall be missing or lost; this is exactly true of Christ's sheep, ( John 10:28 ) .

Jeremia 23:4 In-Context

2 Daarom zegt de HEERE, de God Israels, alzo van de herderen, die Mijn volk weiden: Gijlieden hebt Mijn schapen verstrooid, en hebt ze verdreven, en hebt ze niet bezocht; ziet, Ik zal over u bezoeken de boosheid uwer handelingen, spreekt de HEERE.

3 En Ik zal het overblijfsel Mijner schapen Zelf vergaderen uit al de landen, waarhenen Ik ze verdreven heb; en Ik zal ze wederbrengen tot hun kooien, en zij zullen vruchtbaar zijn, en vermenigvuldigen.

4 En Ik zal herderen over hen verwekken, die ze weiden zullen; en zij zullen niet meer vrezen, noch verschrikt worden, noch gemist worden, spreekt de HEERE

5 Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit zal verwekken; Die zal Koning zijnde regeren, en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op de aarde.

6 In Zijn dagen zal Juda verlost worden, en Israel zeker wonen; en dit zal Zijn naam zijn, waarmede men Hem zal noemen: De HEERE: ONZE GERECHTIGHEID.