Jeremia 33:4

4 Want zo zegt de HEERE, de God Israels, van de huizen dezer stad, en van de huizen der koningen van Juda, die door de wallen en door het zwaard zijn afgebroken:

Jeremia 33:4 Meaning and Commentary

Jeremiah 33:4

For thus saith the Lord, the God of Israel
The destruction of Jerusalem by the Chaldeans, which was now fulfilling, is here mentioned as a pledge of the accomplishment of spiritual blessings after spoken of; and to assure the prophet, that as he would with his own eyes see the fulfilment of the prophecies he had delivered out in the name of the Lord concerning that, so likewise as certainly would the other be brought to pass: concerning the houses of this city, and concerning the houses of the
kings of Judah, which were thrown down by the mounts, and by the sword;
by "the mounts", which the Chaldeans raised without the city; or by the engines they placed there, by which they cast out stones into the city, to the demolishing of the houses in it; not in common only, but particularly the houses of the king and nobles, which they especially directed their shot at; and by "the sword", hammers, axes, and mattocks, for which sometimes this word is used, when they entered into the city. Though some render the words, "which are thrown down for mounts, and for the sword" ^F18; that mounts might be made of them within, on which the Jews might fight and defend themselves against the Chaldeans. So the Targum,

``which they pulled down, and threw up mounts to strengthen the wall, against those that kill with the sword;''

and so Jarchi interprets it.

---

FOOTNOTES:

F18 (brxh law twlloh la) "ad aggeres et vastitatem", Tigurine version; "in missilia catapultaria, et in gladium", Junius & Tremellius; "ad catapultas, et ad gladium", so some in Calvin.

Jeremia 33:4 In-Context

2 Zo zegt de HEERE, Die het doet, de HEERE, Die dat formeert, opdat Hij het bevestige, HEERE is Zijn Naam;

3 Roep tot Mij, en Ik zal u antwoorden, en Ik zal u bekend maken grote en vaste dingen, die gij niet weet.

4 Want zo zegt de HEERE, de God Israels, van de huizen dezer stad, en van de huizen der koningen van Juda, die door de wallen en door het zwaard zijn afgebroken:

5 Er zijn er wel ingekomen, om te strijden tegen de Chaldeen, maar het is om die te vullen met dode lichamen van mensen, die Ik verslagen heb in Mijn toorn en in Mijn grimmigheid; en omdat Ik Mijn aangezicht van deze stad verborgen heb, om al hunlieder boosheid.

6 Zie, Ik zal haar de gezondheid en de genezing doen rijzen, en zal henlieden genezen, en zal hun openbaren overvloed van vrede en waarheid.