Jeremia 35:2

2 Ga henen tot der Rechabieten huis, en spreek met hen, en breng hen in des HEEREN huis, in een der kameren, en geef hun wijn te drinken.

Jeremia 35:2 Meaning and Commentary

Jeremiah 35:2

Go unto the house of the Rechabites
Or "family" ^F3; these are the same with the Kenites, who descended from Hobab or Jethro, Moses's father in law, ( Judges 1:16 ) ( 4:11 ) ( 1 Chronicles 2:55 ) ; these, as their ancestors, became proselytes to Israel, and always continued with them, though a distinct people from them; these here had their name from Rechab, a famous man in his time among those people: and speak unto them, and bring them into the house of the Lord;
into the temple; for they were worshippers of the true God, though foreigners and uncircumcised persons; and so might be admitted into places belonging to the temple: into one of the chambers;
of the temple, where there were many; some for the sanhedrim to sit in; others for the priests to lay up their garments and the vessels of the sanctuary in; and others for the prophets and their disciples to converse in together about religious matters: and give them wine to drink;
set it before them, and invite them to drink of it, and thereby try their steady obedience to their father's commands. Now this family was brought to the temple either in vision, as it seemed to the prophet; or really, which latter is most probable; and that for this reason, that this affair might be transacted publicly, and many might he witnesses of it, and take the rebuke given by it; and, as some think, to reproach the priests for their intemperance.

---

FOOTNOTES:

F3 (tyb la) "ad familiam", Junius & Tremellius, Piscator.

Jeremia 35:2 In-Context

1 Het woord, dat tot Jeremia geschied is van den HEERE, in de dagen van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van Juda, zeggende:

2 Ga henen tot der Rechabieten huis, en spreek met hen, en breng hen in des HEEREN huis, in een der kameren, en geef hun wijn te drinken.

3 Toen nam ik Jaazanja, den zoon van Jeremia, den zoon van Habazzinja, mitsgaders zijn broederen, en al zijn zonen, en het ganse huis der Rechabieten;

4 En bracht hen in des HEEREN huis, in de kamer der zonen van Hanan, den zoon van Jigdalia, den man Gods; welke is bij de kamer der oversten, die daar is boven de kamer van Maaseja, den zoon van Sallum, den dorpelbewaarder.

5 En ik zette den kinderen van het huis der Rechabieten koppen vol wijn en bekers voor; en ik zeide tot hen: Drinkt wijn.