Jesaja 26:14

14 Dood zijnde zullen zij niet weder leven, overleden zijnde zullen zij niet opstaan; daarom hebt Gij hen bezocht, en hebt hen verdelgd, en Gij hebt al hun gedachtenis doen vergaan.

Jesaja 26:14 Meaning and Commentary

Isaiah 26:14

[They are] dead, they shall not live; [they are] deceased,
they shall not rise
The above tyrannical lords, the kings of the earth and their mighty men, associates of the Romish antichrist, who shall be gathered together, and slain at the battle at Armageddon; these shall not live again in this world, nor rise from their graves, and return to their former state, power, and authority; or tyrannise over, molest, disturb, oppress, and persecute the people of God any more; though they shall live again at the end of the thousand years, and shall awake to everlasting shame and contempt, and come forth to the resurrection of damnation. The Targum is,

``they worship the dead, who do not live; and their mighty men, who shall not rise;''

and are opposed to the worshippers of the only Lord God: therefore hast thou visited and destroyed them, and made all their
memory to perish;
or, "because thou hast visited" ^F4; for these words are a reason why they are irrecoverably lost, and shall not live in eternal life, or rise in the resurrection of the just; because God has visited them in wrath, destroyed them in and for their sins, with such an utter destruction, that they shall be remembered no more. This visitation will be at Armageddon, when the kings, and captains and great men will be slain; the beast and false prophet taken, and cast alive into the furnace of fire; and the rest will be killed by the sword, proceeding out of the mouth of Christ, ( Revelation 19:18-21 ) . The Targum interprets it of God's casting the wicked into hell.

---

FOOTNOTES:

F4 (Nkl) "propterea", V. L. Junius & Tremellius; "propterea quod", Piscator, De Dieu.

Jesaja 26:14 In-Context

12 HEERE! Gij zult ons vrede bestellen, want Gij hebt ons ook al onze zaken uitgericht.

13 HEERE, onze God! andere heren, behalve Gij, hebben over ons geheerst; doch door U alleen gedenken wij Uws Naams.

14 Dood zijnde zullen zij niet weder leven, overleden zijnde zullen zij niet opstaan; daarom hebt Gij hen bezocht, en hebt hen verdelgd, en Gij hebt al hun gedachtenis doen vergaan.

15 Gij, o HEERE! hadt dit volk vermeerderd, Gij hadt dit volk vermeerderd; Gij waart verheerlijkt geworden; maar Gij hebt hen in al de einden des aardrijks verre weggedaan.

16 HEERE! in benauwdheid hebben zij U bezocht; zij hebben hun stil gebed uitgestort, als Uw tuchtiging over hen was.