Jozua 22:33

33 Het antwoord nu was goed in de ogen van de kinderen Israels, en de kinderen Israels loofden God, en zeiden niet meer van tegen hen op te trekken met een heir, om het land te verderven, waarin de kinderen van Ruben en de kinderen van Gad woonden.

Jozua 22:33 Meaning and Commentary

Joshua 22:33

And the thing pleased the children of Israel
They were quite satisfied with the account of things, and were pleased and delighted with what their brethren, the other two tribes, had done:

and the children of Israel blessed God:
returned thanks to him, that there was no trespass committed against him, and no schism like to be made among them, nor any wrath to come upon them:

and did not intend to go up against them in battle;
for though upon first hearing of their building an altar, which they supposed was for idolatry, they had intended to make war against them, but now understanding the design of that building, they laid aside all thoughts of that kind:

to destroy the land wherein the children of Reuben and Gad dwelt;
which they judged by the law in ( Deuteronomy 13:12 ) they were obliged to do. The Greek version here adds also, "and the half tribe of Manasseh", and renders the last clause, and "they dwelt in it"; continued to dwell in it undisturbed by their brethren.

Jozua 22:33 In-Context

31 En Pinehas, de zoon van den priester Eleazar, zeide tot de kinderen van Ruben, en tot de kinderen van Gad, en tot de kinderen van Manasse: Heden weten wij, dat de HEERE in het midden van ons is, dewijl gij deze overtreding tegen den HEERE niet begaan hebt; toen hebt gijlieden de kinderen Israel verlost uit de hand des HEEREN.
32 En Pinehas, de zoon van den priester Eleazar, keerde wederom met de oversten van de kinderen van Ruben, en van de kinderen van Gad, uit het land Gilead, naar het land Kanaan, tot de kinderen Israel; en zij brachten hun antwoord weder;
33 Het antwoord nu was goed in de ogen van de kinderen Israels, en de kinderen Israels loofden God, en zeiden niet meer van tegen hen op te trekken met een heir, om het land te verderven, waarin de kinderen van Ruben en de kinderen van Gad woonden.
34 En de kinderen van Ruben en de kinderen van Gad noemden dat altaar: Dat het een getuige zij tussen ons, dat de HEERE God is.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.