Leviticus 13:51

51 Daarna zal hij op den zevenden dag de plaag bezien; zo de plaag uitgespreid is aan het kleed, of aan den scheerdraad, of aan den inslag, of aan het vel, tot wat werk dat vel zou mogen gemaakt zijn, die plaag is een knagende melaatsheid, het is onrein.

Leviticus 13:51 Meaning and Commentary

Leviticus 13:51

And he shall look on the plague on the seventh day
To see whether there is any alteration in it in that space of time:

if the plague be spread in the garment, either in the warp or in the
woof, or in a skin, [or] in any work that is made of skin;
the green and red spot be spread more and more in either of them, whether the colour remains the same or not, be changed, the green into red, or the red into green, yet if there was a spreading, it was a sign of leprosy. According to the Jewish canon ^F19, if the plague was green and spread red, or red and spread green, it was unclean; that is, as Bartenora ^F20 explains it, if it was red in the size of a bean, and at the end of the week the red had spread itself to green; or if at the beginning it was green like a bean, and at the end of the week had spread itself to the size of a shekel, and the root or spread of it was become red;

the plague [is] a fretting leprosy;
according to Jarchi, a sharp and pricking one, like a thorn; which signification the word has in ( Ezekiel 28:24 ) . Ben Gersom explains it, which brings a curse, corruption, and oldness into the thing in which it is; an old "irritated, exasperated" leprosy, as Bochart ^F21, from the use of the word in the Arabic tongue, translates it:

it [is] unclean;
and the garment or thing in which it is.

---

FOOTNOTES:

F19 Misn. Negaim, c. 11. sect. 3, 4.
F20 In ib.
F21 Hierozoic. par. 1. l. 2. c. 45. col. 493.

Leviticus 13:51 In-Context

49 En die plaag aan het kleed, of aan het vel, of aan den scheerdraad, of aan den inslag, of aan enig vellentuig, groenachtig of roodachtig is; het is de plaag der melaatsheid; daarom zal zij den priester vertoond worden.

50 En de priester zal de plaag bezien; en hij zal hetgeen de plaag heeft, zeven dagen doen opsluiten.

51 Daarna zal hij op den zevenden dag de plaag bezien; zo de plaag uitgespreid is aan het kleed, of aan den scheerdraad, of aan den inslag, of aan het vel, tot wat werk dat vel zou mogen gemaakt zijn, die plaag is een knagende melaatsheid, het is onrein.

52 Daarom zal hij dat kleed, of die werpte, of dien inslag van wol, of van linnen, of alle vellentuig, waarin die plaag zal zijn, verbranden; want het is een knagende melaatsheid; het zal met vuur verbrand worden.

53 Doch indien de priester zal zien, dat, ziet, de plaag aan het kleed, of aan den scheerdraad, of aan den inslag, of aan enig vellentuig niet uitgespreid is;