Leviticus 22:14

14 En wanneer iemand het heilige door dwaling zal gegeten hebben, zo zal hij deszelfs vijfde deel daarboven toedoen, en zal het den priester met het heilige wedergeven.

Leviticus 22:14 Meaning and Commentary

Leviticus 22:14

And if a man eat [of] the holy thing unwittingly
Either not knowing that it is an holy thing, or the heave offering, or any thing of that kind; or else is ignorant of the punishment of such an action, as Gersom observes; and this is to be understood of any man that was not a priest, or was not of the priest's family, even any common Israelite; so the Targum of Jonathan, a man of Israel, or an Israelite, one of the common people: then he shall put a fifth part thereof unto it;
a fifth part of the value of what he has eaten, to an equivalent for the whole, that is, he shall pay the full value for what he has eaten, and a fifth part besides: and shall give [it] to the priest with the holy thing;
the meaning is, that he shall give the fifth part to the priest, with the equivalent for what he has eaten; for he could not give the holy thing itself, but a compensation for it; according to Gersom, he was to give the principal to the priest, whose the holy thing was he ate of, and the fifth part he might give to what priest he would. The Jewish canon, concerning this matter, runs thus; he that ignorantly eats the heave offering pays the principal, and the fifth part; and the same, either he that eats, or drinks, or anoints; and whether the heave offering be clean or unclean, he pays the fifth, and the fifth of the fifth; and he does not pay the heave offering but of common things, rightly ordered, and they become an heave offering, and the compensation of it; and if the priest would forgive, he may not ^F16.

---

FOOTNOTES:

F16 Misn. Trumot, c. 6. sect. 1.

Leviticus 22:14 In-Context

12 Maar als des priesters dochter een vreemden man zal toebehoren, zij zal van het hefoffer der heilige dingen niet eten.

13 Doch als des priesters dochter een weduwe of een verstotene zal zijn, en geen zaad hebben, en tot haars vaders huis, als in haar jonkheid, zal wedergekeerd zijn, zo zal zij van de spijze haars vaders eten; maar geen vreemde zal daarvan eten.

14 En wanneer iemand het heilige door dwaling zal gegeten hebben, zo zal hij deszelfs vijfde deel daarboven toedoen, en zal het den priester met het heilige wedergeven.

15 Zo zullen zij niet ontheiligen de heilige dingen der kinderen Israels, die zij den HEERE zullen gegeven hebben;

16 En hen doen dragen de ongerechtigheid der schuld, als zij hun heilige dingen zouden eten; want Ik ben de HEERE, Die hen heilige!