Leviticus 4:25

25 Daarna zal de priester van het bloed des zondoffers met zijn vinger nemen, en dat op de hoornen van het altaar des brandoffers doen; dan zal hij zijn bloed aan den bodem van het altaar des brandoffers uitgieten.

Leviticus 4:25 Meaning and Commentary

Leviticus 4:25

And the priest shall take of the blood of the sin offering
with his finger
With the finger of his right hand, as the Talmudists ^F14 observe, and Gersom on the place; the priest first received the blood into a basin or ministering vessel, and then dipped the finger of his right hand into it, that next the thumb:

and put it upon the horns of the altar of burnt offering;
the four horns of it; in this there was a difference between the sacrifice of the anointed priest and of the congregation, and this of the ruler; the blood of the former was put upon the horns of the altar of incense, this upon the horns of the altar of burnt offering:

and shall pour out his blood at the bottom of the altar of burnt
offering;
the South bottom of it; the order of the priest's proceeding in putting the blood was different from that used in putting it on the horns of the altar of incense; here he first put the blood upon the southeast horn, then upon the northeast, next upon the northwest, and then upon the southwest; and upon the bottom of that horn where he finished, he poured the remainder of the blood, which was the southern bottom ^F15.

---

FOOTNOTES:

F14 T. Bab. Zebachim, fol. 24. 1.
F15 Maimon. Hilchot Maaseh Hakorbanot, c. 5. sect. 10.

Leviticus 4:25 In-Context

23 Of men zijn zonde, die hij daartegen gezondigd heeft, aan hem zal bekend gemaakt hebben; zo zal hij tot zijn offer brengen een geitenbok, een volkomen mannetje.

24 En hij zal zijn hand op het hoofd van den bok leggen, en zal hem slachten in de plaats, waar men het brandoffer slacht voor het aangezicht des HEEREN; het is een zondoffer.

25 Daarna zal de priester van het bloed des zondoffers met zijn vinger nemen, en dat op de hoornen van het altaar des brandoffers doen; dan zal hij zijn bloed aan den bodem van het altaar des brandoffers uitgieten.

26 Hij zal ook al zijn vet op het altaar aansteken, gelijk het vet des dankoffers; zo zal de priester voor hem verzoening doen van zijn zonden, en het zal hem vergeven worden.

27 En zo enig mens van het volk des lands door afdwaling zal gezondigd hebben, dewijl hij iets doet tegen een van de geboden des HEEREN, dat niet gedaan zou worden, zodat hij schuldig is;