Richtere 11:36

36 En zij zeide tot hem: Mijn vader! hebt gij uw mond opengedaan tot den HEERE, doe mij, gelijk als uit uw mond gegaan is; naardien u de HEERE volkomene wraak gegeven heeft van uw vijanden, van de kinderen Ammons.

Richtere 11:36 Meaning and Commentary

Judges 11:36

And she said unto him, my father, [if] thou hast opened thy
mouth unto the Lord
The conditional word "if" may be left out, as it is not in the original text; for her father had told her that he had opened his mouth, or made a vow to the Lord, and had no doubt explained it to her what it was, though it is not expressed; she knew it respected her, as it had issued, and was concerning her, as appears by her later request:

do to me according to that which hath proceeded out of thy mouth;
which is a remarkable instance of filial subjection and obedience to a parent, and which perhaps was strengthened by a like mistaken notion as that of her father concerning the vow, that it could not be dispensed with; and therefore was moved under a sense of religion, as well as filial duty, to express herself in this manner, as well as by what follows:

forasmuch as the Lord hath taken vengeance for thee of thine enemies,
even of the children of Ammon:
such was her public spirit, and the grateful sense she had of the divine goodness, in giving victory over Israel's enemies, and delivering them from them, with vengeance on them, she cared not what was done to her; yea, desired that what was vowed might be performed.

Richtere 11:36 In-Context

34 Toen nu Jeftha te Mizpa bij zijn huis kwam, ziet, zo ging zijn dochter uit hem tegemoet, met trommelen en met reien. Zij nu was alleen, een enig kind; hij had uit zich anders geen zoon of dochter.
35 En het geschiedde, als hij haar zag, zo verscheurde hij zijn klederen, en zeide: Ach, mijn dochter! gij hebt mij ganselijk nedergebogen, en gij zijt onder degenen, die mij beroeren; want ik heb mijn mond opengedaan tot den HEERE, en ik zal niet kunnen teruggaan.
36 En zij zeide tot hem: Mijn vader! hebt gij uw mond opengedaan tot den HEERE, doe mij, gelijk als uit uw mond gegaan is; naardien u de HEERE volkomene wraak gegeven heeft van uw vijanden, van de kinderen Ammons.
37 Voorts zeide zij tot haar vader: Laat deze zaak aan mij geschieden: Laat twee maanden van mij af, dat ik heenga, en ga tot de bergen, en bewene mijn maagdom, ik en mijn gezellinnen.
38 En hij zeide: Ga heen; en hij liet haar twee maanden gaan. Toen ging zij heen met haar gezellinnen, en beweende haar maagdom op de bergen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.