Zefanja 1:5

5 En die zich nederbuigen op de daken voor het heir des hemels, en die zich nederbuigende zweren bij den HEERE, en zweren bij Malcham;

Zefanja 1:5 Meaning and Commentary

Zephaniah 1:5

And upon them that worship the host of heaven upon the
house tops
The sun, moon, and stars, which some worshipped upon their house tops; the roofs of their houses being flat, as the roofs of the houses of the Jews generally were; from hence they had a full view of the host of heaven, and worshipped them openly; and fancied, the nearer they were to them, the more acceptable was their service; see ( Jeremiah 19:13 ) : and them that worship, [and] that swear the Lord, and that swear by
Malcham;
that is, that worship the true God, or at least pretend to do so, and swear by him when they take an oath: or, "that swear to the Lord"; as the words ^F14 may be rendered; that swear allegiance to him, to be true and faithful to him, to serve and obey him, and to keep his statutes and ordinances; and yet they swear by Malcham also, or Milchom, or Melchom, the same with Molech, or Moloch, the god of the Ammonites. These were such as partly worshipped God, and partly idols; they divided their religion and devotion between them, sometimes served the one, and sometimes the other; they halted between two opinions, and were a sort of occasional conformists; and such were as detestable to God as those that worshipped idols; as the Papists are, who pretend to worship God and their images, or God in them, and with them; and so all such persons that seek for justification and salvation, partly by their own works, and partly by Christ, are displeasing to the Lord, and miss of the thing; stumbling at the stumbling stone, and so fall and perish.

---

FOOTNOTES:

F14 (hwhyl Myebvnh) "qui jurant Domino", Drusius; "qui jurant Jehovae", Cocceius; "jurantes Domino Jehovae", Burkius.

Zefanja 1:5 In-Context

3 Ik zal wegrapen mensen en beesten; Ik zal wegrapen de vogelen des hemels, en de vissen der zee, en de ergernissen met de goddelozen; ja, Ik zal de mensen uit dit land uitroeien, spreekt de HEERE.

4 En Ik zal Mijn hand uitstrekken tegen Juda, en tegen alle inwoners van Jeruzalem; en Ik zal uit deze plaats uitroeien het overblijfsel van Baal, en den naam der Chemarim met de priesters;

5 En die zich nederbuigen op de daken voor het heir des hemels, en die zich nederbuigende zweren bij den HEERE, en zweren bij Malcham;

6 En die terugkeren van achter den HEERE; en die den HEERE niet zoeken, en vragen naar Hem niet.

7 Zwijgt voor het aangezicht des Heeren HEEREN; want de dag des HEEREN is nabij; want de HEERE heeft een slachtoffer bereid, Hij heeft Zijn genoden geheiligd.