Zefanja 3:6

6 Ik heb de heidenen uitgeroeid, hun hoeken zijn verwoest, Ik heb hun straten eenzaam gemaakt, dat niemand daardoor gaat; hun steden zijn verstoord, zodat er niemand is, dat er geen inwoner is.

Zefanja 3:6 Meaning and Commentary

Zephaniah 3:6

I have cut off the nations
Utterly destroyed them, as the Philistines, Moabites, Ethiopians, and Assyrians, as in the preceding chapters; all which were done before the coming of Christ in the flesh; and by which instances the Jews should have took warning, lest by their sins they should provoke the Lord to destroy their nation, city, and temple: their towers are desolate;
built on their frontiers, or on the walls of their cities, to defend them; these were demolished, and laid waste, and of no use: or, "their corners" ^F2; towers being usually built on the angles or corners of walls. Some interpret this of their princes, nobles, and great men, who were destroyed; see ( Zechariah 10:4 ) : I made their streets waste, that none passeth by;
the streets of their cities, the houses being pulled down by the enemy, the rubbish of them lay in the streets, so that there was no passing for any; and indeed, the houses being demolished, the streets were no more in form: their cities are destroyed, so that there is no man, that there is
none inhabitant;
the houses being burnt with fire, or pulled down, and plundered of the goods and substance in them, and the people cut off by famine, pestilence, or sword; and the rest carried captive, there was scarce a man or inhabitant left; so general was the destruction.

---

FOOTNOTES:

F2 (Mtwnp) "anguli earum", Pagninus, Montanus, Drusius, Cocceius, Burkius.

Zefanja 3:6 In-Context

4 Haar profeten zijn lichtvaardig, gans trouweloze mannen; haar priesters verontreinigen het heilige, zij doen der wet geweld aan.

5 De rechtvaardige HEERE is in het midden van haar, Hij doet geen onrecht; allen morgen geeft Hij Zijn recht in het licht, er ontbreekt niet; doch de verkeerde weet van geen schaamte.

6 Ik heb de heidenen uitgeroeid, hun hoeken zijn verwoest, Ik heb hun straten eenzaam gemaakt, dat niemand daardoor gaat; hun steden zijn verstoord, zodat er niemand is, dat er geen inwoner is.

7 Ik zeide: Immers zult gij Mij vrezen, gij zult de tucht aannemen, opdat haar woning niet uitgeroeid zou worden; al wat Ik haar bezocht hebbe, waarlijk, zij hebben zich vroeg opgemaakt, zij hebben al hun handelingen verdorven.

8 Daarom verwacht Mij, spreekt de HEERE, ten dage als Ik Mij opmake tot den roof; want Mijn oordeel is, de heidenen te verzamelen, de koninkrijken te vergaderen, om over hen Mijn gramschap, de ganse hittigheid Mijns toorns uit te storten, want dit ganse land zal door het vuur van Mijn ijver verteerd worden.