Parallel Bible results for "Job 20"

Job 20

SVV

NIV

1 Toen antwoordde Zofar, de Naamathiet, en zeide:
1 Then Zophar the Naamathite replied:
2 Daarom doen mijn gedachten mij antwoorden, en over zulks is mijn verhaasten in mij.
2 “My troubled thoughts prompt me to answer because I am greatly disturbed.
3 Ik heb aangehoord een bestraffing, die mij schande aandoet; maar de geest zal uit mijn verstand voor mij antwoorden.
3 I hear a rebuke that dishonors me, and my understanding inspires me to reply.
4 Weet gij dit? Van altoos af, van dat God den mens op de wereld gezet heeft,
4 “Surely you know how it has been from of old, ever since mankind was placed on the earth,
5 Dat het gejuich de goddelozen van nabij geweest is, en de vreugde des huichelaars voor een ogenblik?
5 that the mirth of the wicked is brief, the joy of the godless lasts but a moment.
6 Wanneer zijn hoogheid tot den hemel toe opklomme, en zijn hoofd tot aan de wolken raakte;
6 Though the pride of the godless person reaches to the heavens and his head touches the clouds,
7 Zal hij, gelijk zijn drek, in eeuwigheid vergaan; die hem gezien hadden, zullen zeggen: Waar is hij?
7 he will perish forever, like his own dung; those who have seen him will say, ‘Where is he?’
8 Hij zal wegvlieden als een droom, dat men hem niet vinden zal, en hij zal verjaagd worden als een gezicht des nachts.
8 Like a dream he flies away, no more to be found, banished like a vision of the night.
9 Het oog, dat hem zag, zal het niet meer doen; en zijn plaats zal hem niet meer aanschouwen.
9 The eye that saw him will not see him again; his place will look on him no more.
10 Zijn kinderen zullen zoeken den armen te behagen; en zijn handen zullen zijn vermogen moeten weder uitkeren.
10 His children must make amends to the poor; his own hands must give back his wealth.
11 Zijn beenderen zullen vol van zijn verborgene zonden zijn; van welke elkeen met hem op het stof nederliggen zal.
11 The youthful vigor that fills his bones will lie with him in the dust.
12 Indien het kwaad in zijn mond zoet is, hij dat verbergt, onder zijn tong,
12 “Though evil is sweet in his mouth and he hides it under his tongue,
13 Hij dat spaart, en hetzelve niet verlaat, maar dat in het midden van zijn gehemelte inhoudt;
13 though he cannot bear to let it go and lets it linger in his mouth,
14 Zijn spijze zal in zijn ingewand veranderd worden; gal der adderen zal zij in het binnenste van hem zijn.
14 yet his food will turn sour in his stomach; it will become the venom of serpents within him.
15 Hij heeft goed ingeslokt, maar zal het uitspuwen; God zal het uit zijn buik uitdrijven.
15 He will spit out the riches he swallowed; God will make his stomach vomit them up.
16 Het vergif der adderen zal hij zuigen; de tong der slang zal hem doden.
16 He will suck the poison of serpents; the fangs of an adder will kill him.
17 De stromen, rivieren, beken van honig en boter zal hij niet zien.
17 He will not enjoy the streams, the rivers flowing with honey and cream.
18 Den arbeid zal hij wedergeven en niet inslokken; naar het vermogen zijner verandering, zo zal hij van vreugde niet opspringen.
18 What he toiled for he must give back uneaten; he will not enjoy the profit from his trading.
19 Omdat hij onderdrukt heeft, de armen verlaten heeft, een huis geroofd heeft, dat hij niet opgebouwd had;
19 For he has oppressed the poor and left them destitute; he has seized houses he did not build.
20 Omdat hij geen rust in zijn buik gekend heeft, zo zal hij van zijn gewenst goed niet uitbehouden.
20 “Surely he will have no respite from his craving; he cannot save himself by his treasure.
21 Er zal niets overig zijn, dat hij ete; daarom zal hij niet wachten naar zijn goed.
21 Nothing is left for him to devour; his prosperity will not endure.
22 Als zijn genoegzaamheid zal vol zijn, zal hem bang zijn; alle hand des ellendigen zal over hem komen.
22 In the midst of his plenty, distress will overtake him; the full force of misery will come upon him.
23 Er zij wat om zijn buik te vullen; God zal over hem de hitte Zijns toorns zenden, en over hem regenen op zijn spijze.
23 When he has filled his belly, God will vent his burning anger against him and rain down his blows on him.
24 Hij zij gevloden van de ijzeren wapenen, de stalen boog zal hem doorschieten.
24 Though he flees from an iron weapon, a bronze-tipped arrow pierces him.
25 Men zal het zwaard uittrekken, het zal uit het lijf uitgaan, en glinsterende uit zijn gal voortkomen; verschrikkingen zullen over hem zijn.
25 He pulls it out of his back, the gleaming point out of his liver. Terrors will come over him;
26 Alle duisternis zal verborgen zijn in zijn schuilplaatsen; een vuur, dat niet opgeblazen is, zal hem verteren; den overigen in zijn tent zal het kwalijk gaan.
26 total darkness lies in wait for his treasures. A fire unfanned will consume him and devour what is left in his tent.
27 De hemel zal zijn ongerechtigheid openbaren, en de aarde zal zich tegen hem opmaken.
27 The heavens will expose his guilt; the earth will rise up against him.
28 De inkomste van zijn huis zal weggevoerd worden; het zal al henenvloeien in den dag Zijns toorns.
28 A flood will carry off his house, rushing waters on the day of God’s wrath.
29 Dit is het deel des goddelozen mensen van God, en de erve zijner redenen van God.
29 Such is the fate God allots the wicked, the heritage appointed for them by God.”
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.
Scripture quoted by permission.  Quotations designated (NIV) are from THE HOLY BIBLE: NEW INTERNATIONAL VERSION®.  NIV®.  Copyright © 1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica.  All rights reserved worldwide.