Parallel Bible results for "jeremia 1:1-11"

Jeremia 1:1-11

SVV

NIV

1 De woorden van Jeremia, den zoon van Hilkia, uit de priesteren, die te Anathoth waren, in het land van Benjamin;
1 The words of Jeremiah son of Hilkiah, one of the priests at Anathoth in the territory of Benjamin.
2 Tot welken het woord des HEEREN geschiedde, in de dagen van Josia, zoon van Amon, koning van Juda, in het dertiende jaar zijner regering.
2 The word of the LORD came to him in the thirteenth year of the reign of Josiah son of Amon king of Judah,
3 Ook geschiedde het tot hem in de dagen van Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda, totdat voleind werd het elfde jaar van Zedekia, zoon van Josia, koning van Juda; totdat Jeruzalem gevankelijk werd weggevoerd in de vijfde maand.
3 and through the reign of Jehoiakim son of Josiah king of Judah, down to the fifth month of the eleventh year of Zedekiah son of Josiah king of Judah, when the people of Jerusalem went into exile.
4 Het woord des HEEREN dan geschiedde tot mij, zeggende:
4 The word of the LORD came to me, saying,
5 Eer Ik u in moeders buik formeerde, heb Ik u gekend, en eer gij uit de baarmoeder voortkwaamt, heb Ik u geheiligd; Ik heb u den volken tot een profeet gesteld.
5 “Before I formed you in the womb I knew you, before you were born I set you apart; I appointed you as a prophet to the nations.”
6 Toen zeide ik: Ach, Heere HEERE! zie, ik kan niet spreken, want ik ben jong.
6 “Alas, Sovereign LORD,” I said, “I do not know how to speak; I am too young.”
7 Maar de HEERE zeide tot mij: Zeg niet: Ik ben jong; want overal, waarhenen Ik u zenden zal, zult gij gaan, en alles, wat Ik u gebieden zal, zult gij spreken.
7 But the LORD said to me, “Do not say, ‘I am too young.’ You must go to everyone I send you to and say whatever I command you.
8 Vrees niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u, om u te redden, spreekt de HEERE.
8 Do not be afraid of them, for I am with you and will rescue you,” declares the LORD.
9 En de HEERE stak Zijn hand uit, en roerde mijn mond aan; en de HEERE zeide tot mij: Zie, Ik geef Mijn woorden in uw mond.
9 Then the LORD reached out his hand and touched my mouth and said to me, “I have put my words in your mouth.
10 Zie, Ik stel u te dezen dage over de volken en over de koninkrijken, om uit te rukken, en af te breken, en te verderven, en te verstoren; ook om te bouwen en te planten.
10 See, today I appoint you over nations and kingdoms to uproot and tear down, to destroy and overthrow, to build and to plant.”
11 Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: Wat ziet gij, Jeremia? En ik zeide: Ik zie een amandelroede.
11 The word of the LORD came to me: “What do you see, Jeremiah?” “I see the branch of an almond tree,” I replied.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.
Scripture quoted by permission.  Quotations designated (NIV) are from THE HOLY BIBLE: NEW INTERNATIONAL VERSION®.  NIV®.  Copyright © 1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica.  All rights reserved worldwide.