Parallel Bible results for "klaagliederen 3:37-66"

Klaagliederen 3:37-66

SVV

NIV

37 Mem. Wie zegt wat, hetwelk geschiedt, zo het de Heere niet beveelt?
37 Who can speak and have it happen if the Lord has not decreed it?
38 Mem. Gaat niet uit den mond des Allerhoogsten het kwade en het goede?
38 Is it not from the mouth of the Most High that both calamities and good things come?
39 Mem. Wat klaagt dan een levend mens? Een ieder klage vanwege zijn zonden.
39 Why should the living complain when punished for their sins?
40 Nun. Laat ons onze wegen onderzoeken en doorzoeken, en laat ons wederkeren tot den HEERE.
40 Let us examine our ways and test them, and let us return to the LORD.
41 Nun. Laat ons onze harten opheffen, mitsgaders de handen, tot God in den hemel, zeggende:
41 Let us lift up our hearts and our hands to God in heaven, and say:
42 Nun. Wij hebben overtreden, en wij zijn wederspannig geweest, daarom hebt Gij niet gespaard.
42 “We have sinned and rebelled and you have not forgiven.
43 Samech. Gij hebt ons met toorn bedekt, en Gij hebt ons vervolgd; Gij hebt ons gedood, Gij hebt niet verschoond.
43 “You have covered yourself with anger and pursued us; you have slain without pity.
44 Samech. Gij hebt U met een wolk bedekt, zodat er geen gebed doorkwam.
44 You have covered yourself with a cloud so that no prayer can get through.
45 Samech. Gij hebt ons tot een uitvaagsel en wegwerpsel gesteld, in het midden der volken.
45 You have made us scum and refuse among the nations.
46 Pe. Al onze vijanden hebben hun mond tegen ons opgesperd.
46 “All our enemies have opened their mouths wide against us.
47 Pe. De vreze en de kuil zijn over ons gekomen, de verwoesting en de verbreking.
47 We have suffered terror and pitfalls, ruin and destruction.”
48 Pe. Met waterbeken loopt mijn oog neder, vanwege de breuk der dochter mijns volks.
48 Streams of tears flow from my eyes because my people are destroyed.
49 Ain. Mijn oog vliet, en kan niet ophouden, omdat er geen rust is;
49 My eyes will flow unceasingly, without relief,
50 Ain. Totdat het de HEERE van den hemel aanschouwe, en het zie.
50 until the LORD looks down from heaven and sees.
51 Ain. Mijn oog doet mijn ziele moeite aan, vanwege al de dochteren mijner stad.
51 What I see brings grief to my soul because of all the women of my city.
52 Tsade. Die mijn vijanden zijn zonder oorzaak, hebben mij als een vogeltje dapperlijk gejaagd.
52 Those who were my enemies without cause hunted me like a bird.
53 Tsade. Zij hebben mijn leven in een kuil uitgeroeid, en zij hebben een steen op mij geworpen.
53 They tried to end my life in a pit and threw stones at me;
54 Tsade. De wateren zwommen over mijn hoofd; ik zeide: Ik ben afgesneden!
54 the waters closed over my head, and I thought I was about to perish.
55 Koph. HEERE! Ik heb Uw Naam aangeroepen uit den ondersten kuil.
55 I called on your name, LORD, from the depths of the pit.
56 Koph. Gij hebt mijn stem gehoord, verberg Uw oor niet voor mijn zuchten, voor mijn roepen.
56 You heard my plea: “Do not close your ears to my cry for relief.”
57 Koph. Gij hebt U genaderd ten dage, als ik U aanriep; Gij hebt gezegd: Vrees niet!
57 You came near when I called you, and you said, “Do not fear.”
58 Resch. Heere! Gij hebt de twistzaken mijner ziel getwist, Gij hebt mijn leven verlost.
58 You, Lord, took up my case; you redeemed my life.
59 Resch. Heere! Gij hebt gezien de verkeerdheid, die men mij aangedaan heeft, oordeel mijn rechtzaak.
59 LORD, you have seen the wrong done to me. Uphold my cause!
60 Resch. Gij hebt al hun wraak gezien, al hun gedachten tegen mij.
60 You have seen the depth of their vengeance, all their plots against me.
61 Schin. HEERE! Gij hebt hun smaden gehoord, en al hun gedachten tegen mij;
61 LORD, you have heard their insults, all their plots against me—
62 Schin. De lippen dergenen, die tegen mij opstaan, en hun dichten tegen mij den gansen dag.
62 what my enemies whisper and mutter against me all day long.
63 Schin. Aanschouw hun zitten en opstaan; ik ben hun snarenspel.
63 Look at them! Sitting or standing, they mock me in their songs.
64 Thau. HEERE! geef hun weder die vergelding, naar het werk hunner handen.
64 Pay them back what they deserve, LORD, for what their hands have done.
65 Thau. Geef hun een deksel des harten; Uw vloek zij over hen!
65 Put a veil over their hearts, and may your curse be on them!
66 Thau. Vervolg ze met toorn, en verdelg ze van onder den hemel des HEEREN.
66 Pursue them in anger and destroy them from under the heavens of the LORD.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.
Scripture quoted by permission.  Quotations designated (NIV) are from THE HOLY BIBLE: NEW INTERNATIONAL VERSION®.  NIV®.  Copyright © 1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica.  All rights reserved worldwide.