Parallel Bible results for "lukas 24:1-35"

Lukas 24:1-35

SVV

NIV

1 En op den eersten dag der week, zeer vroeg in den morgenstond, gingen zij naar het graf, dragende de specerijen, die zij bereid hadden, en sommigen met haar.
1 On the first day of the week, very early in the morning, the women took the spices they had prepared and went to the tomb.
2 En zij vonden den steen afgewenteld van het graf.
2 They found the stone rolled away from the tomb,
3 En ingegaan zijnde, vonden zij het lichaam van den Heere Jezus niet.
3 but when they entered, they did not find the body of the Lord Jesus.
4 En het geschiedde, als zij daarover twijfelmoedig waren, zie, twee mannen stonden bij haar in blinkende klederen.
4 While they were wondering about this, suddenly two men in clothes that gleamed like lightning stood beside them.
5 En als zij zeer bevreesd werden, en het aangezicht naar de aarde neigden, zeiden zij tot haar: Wat zoekt gij den Levende bij de doden?
5 In their fright the women bowed down with their faces to the ground, but the men said to them, “Why do you look for the living among the dead?
6 Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan. Gedenkt, hoe Hij tot u gesproken heeft, als Hij nog in Galilea was,
6 He is not here; he has risen! Remember how he told you, while he was still with you in Galilee:
7 Zeggende: De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in de handen der zondige mensen, en gekruisigd worden, en ten derden dage wederopstaan.
7 ‘The Son of Man must be delivered over to the hands of sinners, be crucified and on the third day be raised again.’ ”
8 En zij werden indachtig Zijner woorden.
8 Then they remembered his words.
9 En wedergekeerd zijnde van het graf, boodschapten zij al deze dingen aan de elven, en aan al de anderen.
9 When they came back from the tomb, they told all these things to the Eleven and to all the others.
10 En deze waren Maria Magdalena, en Johanna, en Maria, de moeder van Jakobus, en de andere met haar, die dit tot de apostelen zeiden.
10 It was Mary Magdalene, Joanna, Mary the mother of James, and the others with them who told this to the apostles.
11 En haar woorden schenen voor hen als ijdel geklap, en zij geloofden haar niet.
11 But they did not believe the women, because their words seemed to them like nonsense.
12 Doch Petrus opstaande, liep tot het graf, en nederbukkende, zag hij de linnen doeken, liggende alleen, en ging weg, zich verwonderende bij zichzelven van hetgeen geschied was.
12 Peter, however, got up and ran to the tomb. Bending over, he saw the strips of linen lying by themselves, and he went away, wondering to himself what had happened.
13 En zie, twee van hen gingen op denzelfden dag naar een vlek, dat zestig stadien van Jeruzalem was, welks naam was Emmaus;
13 Now that same day two of them were going to a village called Emmaus, about seven miles from Jerusalem.
14 En zij spraken samen onder elkander van al deze dingen, die er gebeurd waren.
14 They were talking with each other about everything that had happened.
15 En het geschiedde, terwijl zij samen spraken, en elkander ondervraagden, dat Jezus Zelf bij hen kwam, en met hen ging.
15 As they talked and discussed these things with each other, Jesus himself came up and walked along with them;
16 En hun ogen werden gehouden, dat zij Hem niet kenden.
16 but they were kept from recognizing him.
17 En Hij zeide tot hen: Wat redenen zijn dit, die gij, wandelende, onder elkander verhandelt, en waarom ziet gij droevig?
17 He asked them, “What are you discussing together as you walk along?”They stood still, their faces downcast.
18 En de een, wiens naam was Kleopas, antwoordende, zeide tot Hem: Zijt Gij alleen een vreemdeling te Jeruzalem, en weet niet de dingen, die dezer dagen daarin geschied zijn?
18 One of them, named Cleopas, asked him, “Are you the only one visiting Jerusalem who does not know the things that have happened there in these days?”
19 En Hij zeide tot hen: Welke? En zij zeiden tot Hem: De dingen aangaande Jezus den Nazarener, Welke een Profeet was, krachtig in werken en woorden, voor God en al het volk.
19 “What things?” he asked. “About Jesus of Nazareth,” they replied. “He was a prophet, powerful in word and deed before God and all the people.
20 En hoe onze overpriesters en oversten Denzelven overgeleverd hebben tot het oordeel des doods, en Hem gekruisigd hebben.
20 The chief priests and our rulers handed him over to be sentenced to death, and they crucified him;
21 En wij hoopten, dat Hij was Degene, Die Israel verlossen zou. Doch ook, benevens dit alles, is het heden de derde dag, van dat deze dingen geschied zijn.
21 but we had hoped that he was the one who was going to redeem Israel. And what is more, it is the third day since all this took place.
22 Maar ook sommige vrouwen uit ons hebben ons ontsteld, die vroeg in den morgenstond aan het graf geweest zijn;
22 In addition, some of our women amazed us. They went to the tomb early this morning
23 En Zijn lichaam niet vindende, kwamen zij en zeiden, dat zij ook een gezicht van engelen gezien hadden, die zeggen, dat Hij leeft.
23 but didn’t find his body. They came and told us that they had seen a vision of angels, who said he was alive.
24 En sommigen dergenen, die met ons zijn, gingen heen tot het graf, en bevonden het alzo, gelijk ook de vrouwen gezegd hadden; maar Hem zagen zij niet.
24 Then some of our companions went to the tomb and found it just as the women had said, but they did not see Jesus.”
25 En Hij zeide tot hen: O onverstandigen en tragen van hart, om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben!
25 He said to them, “How foolish you are, and how slow to believe all that the prophets have spoken!
26 Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan?
26 Did not the Messiah have to suffer these things and then enter his glory?”
27 En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten, legde Hij hun uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was.
27 And beginning with Moses and all the Prophets, he explained to them what was said in all the Scriptures concerning himself.
28 En zij kwamen nabij het vlek, daar zij naar toegingen; en Hij hield Zich, alsof Hij verder gaan zou.
28 As they approached the village to which they were going, Jesus continued on as if he were going farther.
29 En zij dwongen Hem, zeggende: Blijf met ons; want het is bij den avond, en de dag is gedaald. En Hij ging in, om met hen te blijven.
29 But they urged him strongly, “Stay with us, for it is nearly evening; the day is almost over.” So he went in to stay with them.
30 En het geschiedde, als Hij met hen aanzat, nam Hij het brood, en zegende het, en als Hij het gebroken had, gaf Hij het hun.
30 When he was at the table with them, he took bread, gave thanks, broke it and began to give it to them.
31 En hun ogen werden geopend, en zij kenden Hem; en Hij kwam weg uit hun gezicht.
31 Then their eyes were opened and they recognized him, and he disappeared from their sight.
32 En zij zeiden tot elkander: Was ons hart niet brandende in ons, als Hij tot ons sprak op den weg, en als Hij ons de Schriften opende?
32 They asked each other, “Were not our hearts burning within us while he talked with us on the road and opened the Scriptures to us?”
33 En zij, opstaande ter zelfder ure, keerden weder naar Jeruzalem, en vonden de elven samenvergaderd, en die met hen waren;
33 They got up and returned at once to Jerusalem. There they found the Eleven and those with them, assembled together
34 Welke zeiden: De Heere is waarlijk opgestaan, en is van Simon gezien.
34 and saying, “It is true! The Lord has risen and has appeared to Simon.”
35 En zij vertelden, hetgeen op den weg geschied was, en hoe Hij hun bekend was geworden in het breken des broods.
35 Then the two told what had happened on the way, and how Jesus was recognized by them when he broke the bread.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.
Scripture quoted by permission.  Quotations designated (NIV) are from THE HOLY BIBLE: NEW INTERNATIONAL VERSION®.  NIV®.  Copyright © 1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica.  All rights reserved worldwide.