Hooglied 6:1-11

1 Waar is uw Liefste heengegaan, o gij schoonste onder de vrouwen? Waarheen heeft uw Liefste het aangezicht gewend, opdat wij Hem met u zoeken?
2 Mijn Liefste is afgegaan in Zijn hof, tot de specerijbedden, om te weiden in de hoven, en om de lelien te verzamelen.
3 Ik ben mijns Liefsten, en mijn Liefste is mijn, Die onder de lelien weidt.
4 Gij zijt schoon, Mijn vriendin, gelijk Thirza, liefelijk als Jeruzalem, schrikkelijk als slagorden met banieren.
5 Wend uw ogen van Mij af, want zij doen Mij geweld aan; uw haar is als een kudde geiten, die het gras van Gilead afscheren.
6 Uw tanden zijn als een kudde schapen, die uit de wasstede opkomen, die al te zamen tweelingen voortbrengen, en onder dezelve is geen jongeloos.
7 Uw wangen zijn als een stuk van een granaatappel tussen uw vlechten.
8 Er zijn zestig koninginnen en tachtig bijwijven, en maagden zonder getal.
9 Een enige is Mijn duive, Mijn volmaakte, de enige harer moeder, zij is de zuivere dergenen, die haar gebaard heeft; als de dochters haar zien, zo zullen zij haar welgelukzalig roemen, de koninginnen en de bijwijven; en zij zullen haar prijzen.
10 Wie is zij, die er uitziet als de dageraad, schoon, gelijk de maan, zuiver als de zon, schrikkelijk als slagorden met banieren?
11 Ik ben tot den notenhof afgegaan om de groene vruchten der vallei te zien; om te zien, of de wijnstok bloeide, de granaatbomen uitbotten.

Hooglied 6:1-11 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO SONG OF SOLOMON 6

The discourse between the church and the daughters of Jerusalem is continued in this chapter: they inquire whither her beloved was gone, in order to seek him with her, So 6:1; she tells them where he was gone, and for what purpose he went thither, and what he was doing there; and claims and asserts her interest in him, So 6:2,3; Then follows a commendation of the church by Christ, who admires her beauty, and describes her by her eyes, hair So 6:4-7; and prefers her to all others; being a singular and choice one to him, and the praise of others, So 6:8-10; and next he gives an account of his going into his garden, and his design in it, and of what happened to him there, So 6:11,12. And the chapter is concluded with a charge to the Shulamite, to turn herself, that she might be looked upon; which occasions a question, to which an answer is returned, So 6:13.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.