Parallel Bible results for "obadja 1"

Obadja 1

SVV

NIV

1 Het gezicht van Obadja. Alzo zegt de Heere HEERE van Edom: Wij hebben een gerucht gehoord van den HEERE, en er is een gezant geschikt onder de heidenen: Staat op, en laat ons opstaan tegen hen ten strijde.
1 The vision of Obadiah. This is what the Sovereign LORD says about Edom— We have heard a message from the LORD: An envoy was sent to the nations to say, “Rise, let us go against her for battle”—
2 Ziet, Ik heb u klein gemaakt onder de heidenen, gij zijt zeer veracht.
2 “See, I will make you small among the nations; you will be utterly despised.
3 De trotsheid uws harten heeft u bedrogen; hij, die daar woont in de kloven der steenrotsen, in zijn hoge woning; die in zijn hart zegt: Wie zou mij ter aarde nederstoten?
3 The pride of your heart has deceived you, you who live in the clefts of the rocks and make your home on the heights, you who say to yourself, ‘Who can bring me down to the ground?’
4 Al verhieft gij u gelijk de arend, en al steldet gij uw nest tussen de sterren, zo zal Ik u van daar nederstoten, spreekt de HEERE.
4 Though you soar like the eagle and make your nest among the stars, from there I will bring you down,” declares the LORD.
5 Zo er dieven, zo er nachtrovers tot u gekomen waren (hoe zijt gij uitgeroeid!), zouden zij niet gestolen hebben zoveel hun genoeg ware? Zo er wijnlezers tot u gekomen waren, zouden zij niet een nalezing hebben overgelaten?
5 “If thieves came to you, if robbers in the night— oh, what a disaster awaits you!— would they not steal only as much as they wanted? If grape pickers came to you, would they not leave a few grapes?
6 Hoe zijn Ezau's goederen nagespeurd, zijn verborgen schatten opgezocht!
6 But how Esau will be ransacked, his hidden treasures pillaged!
7 Al uw bondgenoten hebben u tot aan de landpale uitgeleid; uw vredegenoten hebben u bedrogen, zij hebben u overmocht; die uw brood eten zullen een gezwel onder u zetten, er is geen verstand in hem.
7 All your allies will force you to the border; your friends will deceive and overpower you; those who eat your bread will set a trap for you,but you will not detect it.
8 Zal het niet te dien dage zijn, spreekt de HEERE, dat Ik de wijzen uit Edom, en het verstand uit Ezau's gebergte zal doen vergaan?
8 “In that day,” declares the LORD, “will I not destroy the wise men of Edom, those of understanding in the mountains of Esau?
9 Ook zullen uw helden, o Theman! versaagd zijn; opdat een ieder uit Ezau's gebergte door den moord worde uitgeroeid.
9 Your warriors, Teman, will be terrified, and everyone in Esau’s mountains will be cut down in the slaughter.
10 Om het geweld, begaan aan uw broeder Jakob, zal schaamte u bedekken; en gij zult uitgeroeid worden in eeuwigheid.
10 Because of the violence against your brother Jacob, you will be covered with shame; you will be destroyed forever.
11 Ten dage als gij tegenover stondt, ten dage als de uitlanders zijn heir gevangen voerden, en de vreemden tot zijn poorten introkken, en over Jeruzalem het lot wierpen, waart gij ook als een van hen.
11 On the day you stood aloof while strangers carried off his wealth and foreigners entered his gates and cast lots for Jerusalem, you were like one of them.
12 Toen zoudt gij niet gezien hebben op den dag uws broeders, den dag zijner vervreemding; noch u verblijd hebben over de kinderen van Juda, ten dage huns ondergangs; noch uw mond groot gemaakt hebben, ten dage der benauwdheid;
12 You should not gloat over your brother in the day of his misfortune, nor rejoice over the people of Judah in the day of their destruction, nor boast so much in the day of their trouble.
13 Noch ter poorte Mijns volks ingegaan zijn, ten dage huns verderfs; noch gezien hebben, ook gij, op zijn kwaad, ten dage zijns verderfs; noch uw handen uitgestrekt hebben aan zijn heir, ten dage zijns verderfs;
13 You should not march through the gates of my people in the day of their disaster, nor gloat over them in their calamity in the day of their disaster, nor seize their wealth in the day of their disaster.
14 Noch gestaan hebben op de wegscheiding, om zijn ontkomenen uit te roeien; noch zijn overgeblevenen overgeleverd hebben, ten dage der benauwdheid.
14 You should not wait at the crossroads to cut down their fugitives, nor hand over their survivors in the day of their trouble.
15 Want de dag des HEEREN is nabij, over al de heidenen; gelijk als gij gedaan hebt, zal u gedaan worden; uw vergelding zal op uw hoofd wederkeren.
15 “The day of the LORD is near for all nations. As you have done, it will be done to you; your deeds will return upon your own head.
16 Want gelijk gijlieden gedronken hebt op den berg Mijner heiligheid, zo zullen al de heidenen geduriglijk drinken; ja, zij zullen drinken en inzwelgen, en zullen zijn alsof zij er niet geweest waren.
16 Just as you drank on my holy hill, so all the nations will drink continually; they will drink and drink and be as if they had never been.
17 Maar op den berg Sions zal ontkoming zijn, en hij zal een heiligheid zijn; en die van het huis Jakobs zullen hun erfgoederen erfelijk bezitten.
17 But on Mount Zion will be deliverance; it will be holy, and Jacob will possess his inheritance.
18 En Jakobs huis zal een vuur zijn, en Jozefs huis een vlam, en Ezau's huis tot een stoppel; en zij zullen tegen hen ontbranden, en zullen ze verteren, zodat Ezau's huis geen overgeblevene zal hebben; want de HEERE heeft het gesproken.
18 Jacob will be a fire and Joseph a flame; Esau will be stubble, and they will set him on fire and destroy him. There will be no survivors from Esau.” The LORD has spoken.
19 En die van het zuiden zullen Ezau's gebergte, en die van de laagte zullen de Filistijnen erfelijk bezitten; ja, zij zullen het veld van Efraim en het veld van Samaria erfelijk bezitten; en Benjamin Gilead.
19 People from the Negev will occupy the mountains of Esau, and people from the foothills will possess the land of the Philistines. They will occupy the fields of Ephraim and Samaria, and Benjamin will possess Gilead.
20 En de gevankelijk weggevoerden van dit heir der kinderen Israels, hetgeen der Kanaanieten was, tot Zarfath toe; en de gevankelijk weggevoerden van Jeruzalem, hetgeen in Sefarad is, zij zullen de steden van het zuiden erfelijk bezitten.
20 This company of Israelite exiles who are in Canaan will possess the land as far as Zarephath; the exiles from Jerusalem who are in Sepharad will possess the towns of the Negev.
21 En er zullen heilanden op den berg Sions opkomen, om Ezau's gebergte te richten; en het koninkrijk zal des HEEREN zijn.
21 Deliverers will go up on Mount Zion to govern the mountains of Esau. And the kingdom will be the LORD’s.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.
Scripture quoted by permission.  Quotations designated (NIV) are from THE HOLY BIBLE: NEW INTERNATIONAL VERSION®.  NIV®.  Copyright © 1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica.  All rights reserved worldwide.