1 Koningen 12:11

11 Indien nu mijn vader een zwaar juk op u heeft doen laden, zo zal ik boven uw juk nog daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden.

1 Koningen 12:11 Meaning and Commentary

1 Kings 12:11

And now, whereas my father did lade you with a heavy yoke,
&c.] Which was putting words into his mouth, owning the charge and accusation brought against his father, as he did, ( 1 Kings 12:14 ) , which was very unbecoming, if true; unless this is said according to the sense of the people:

I will add to your yoke;
make it heavier, lay more taxes on them:

my father hath chastised you with whips;
which was putting a lie into his mouth, and which he uttered, ( 1 Kings 12:14 ) for no instance of severity exercised on the people in general can be given during the whole reign of Solomon:

but I will chastise you with scorpions;
treat them more roughly, and with greater rigour: whips may mean smaller ones, these horse whips, as in the Targum; which gave an acute pain, like the sting of scorpions, or made a wound like one. Ben Gersom says, these were rods with thorns on them, which pierced and gave much pain. Weemse ^F8 thinks these are alluded to by thorns in the sides, ( Numbers 33:55 ) ( Judges 2:3 ) , for whipping with them was about the sides, and not along the back. Abarbinel calls them iron thorns, rods that had iron prongs or rowels to them, which tore the flesh extremely. Isidore ^F9 says, a rod that is smooth is called a rod, but, if knotty and prickled, it is rightly called a scorpion, because it makes a wound in the body arched or crooked. Pliny ^F11 ascribes the invention of this sort of scorpions to the Cretians.

---

FOOTNOTES:

F8 Christian Synagogue, paragraph 6. diatrib. 2. p. 190.
F9 Origin. l. 5. c. 27. p. 39.
F11 Nat. Hist. l. 7. c. 56.

1 Koningen 12:11 In-Context

9 En hij zeide tot hen: Wat raadt gijlieden, dat wij dit volk antwoorden zullen, die tot mij gesproken hebben, zeggende: Maak het juk, dat uw vader ons opgelegd heeft, lichter.

10 En de jongelingen, die met hem opgewassen waren, spraken tot hem, zeggende: Alzo zult gij zeggen tot dat volk, die tot u gesproken hebben, zeggende: Uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, maar maak gij het over ons lichter; alzo zult gij tot hen spreken: Mijn kleinste vinger zal dikker zijn dan mijns vaders lenden.

11 Indien nu mijn vader een zwaar juk op u heeft doen laden, zo zal ik boven uw juk nog daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden.

12 Zo kwam Jerobeam en het ganse volk tot Rehabeam op den derden dag, gelijk als de koning gesproken had, zeggende: Komt weder tot mij op den derden dag.

13 En de koning antwoordde het volk hardelijk; want hij verliet den raad der oudsten, dien zij hem geraden hadden.