1 Samuël 12:6

6 Verder zeide Samuel tot het volk: Het is de HEERE, Die Mozes en Aaron gemaakt heeft, en Die uw vaders uit Egypteland opgebracht heeft.

1 Samuël 12:6 Meaning and Commentary

1 Samuel 12:6

And Samuel said unto the people
Having cleared and established his own character, he proceeds to lay before the people some of the great things God had done for them formerly, and quite down to the present time, the more to aggravate their ingratitude in rejecting God as their King:

[it is] the Lord that advanced Moses and Aaron;
raised them from a low estate, the one in a foreign country in Midian, the other in bondage in Egypt, to be deliverers, guides, and governors of his people Israel. Kimchi thinks this refers to what goes before, and that the sense is, that God, that raised Moses and Aaron to great honour and dignity, was a witness between him and the people; in which he is followed by some Christian interpreters. Ben Gersom makes mention of the same, but rather approves of the connection of the words with what follows, as does Abarbinel, and is doubtless most correct; the Targum is,

``who hath done mighty things by the hands of Moses and Aaron:''

and that brought your fathers up out of the land of Egypt;
when they were in bondage there, and that by the means of Moses and Aaron, by whose hands he wrought signs and wonders and inflicted plagues on the Egyptians, which made them willing at last to let Israel go.

1 Samuël 12:6 In-Context

4 Toen zeiden zij: Gij hebt ons niet verongelijkt, en gij hebt ons niet onderdrukt, en gij hebt van niemands hand iets genomen.

5 Toen zeide hij tot hen: De HEERE zij een Getuige tegen ulieden, en Zijn gezalfde zij te dezen dage getuige, dat gij in mijn hand niets gevonden hebt! En het volk zeide: Hij zij Getuige!

6 Verder zeide Samuel tot het volk: Het is de HEERE, Die Mozes en Aaron gemaakt heeft, en Die uw vaders uit Egypteland opgebracht heeft.

7 En nu, stelt u hier, dat ik met ulieden rechte, voor het aangezicht des HEEREN, over al de gerechtigheden des HEEREN, die Hij aan u en aan uw vaderen gedaan heeft.

8 Nadat Jakob in Egypte gekomen was, zo riepen uw vaders tot den HEERE; en de HEERE zond Mozes en Aaron, en zij leidden uw vaders uit Egypte, en deden hen aan deze plaats wonen.