1 Samuël 14:6

6 Jonathan nu zeide tot den jongen, die zijn wapenen droeg: Kom, en laat ons tot de bezetting dezer onbesnedenen overgaan; misschien zal de HEERE voor ons werken; want bij den HEERE is geen verhindering, om te verlossen door velen of door weinigen.

1 Samuël 14:6 Meaning and Commentary

1 Samuel 14:6

And Jonathan said to the young man that bare his armour
A second time, as Abarbinel thinks; the young man giving no answer to him the first time, perhaps through fear, he repeats it, and enlarges upon it for his encouragement:

come, and let us go over unto the garrison of these uncircumcised;
as these Philistines were, whereas several of the other nations, though Heathen, were circumcised; as the Edomites, Arabians, and others; and this Jonathan observes to the young man, in hope that they being such the Lord would deliver them into their hand:

it may be that the Lord will work for us;
a sign, as the Targum, a miracle, as indeed he did; and of which Jonathan was persuaded in his own mind, though he did not choose to express himself in a confident way; not knowing in what manner, and whether at this time the Lord would appear, and work salvation and deliverance; and yet had a strong impulse upon his mind it would be wrought, and therefore was encouraged to try this expedient:

for there is no restraint to the Lord to save by many or by few;
he is not limited to numbers, and can easily work salvation by a few as by many. It is no difficult thing to him to save by few, nor can anything hinder him, let the difficulties be what they will, when he has determined to deliver his people.

1 Samuël 14:6 In-Context

4 Er was nu tussen de doortochten, waar Jonathan zocht door te gaan tot der Filistijnen bezetting, een scherpte van een steenklip aan deze zijde, en een scherpte van een steenklip aan gene zijde; en de naam der ene was Bozes, en de naam der andere Sene.

5 De ene tand was gelegen tegen het noorden, tegenover Michmas, en de andere tegen het zuiden, tegenover Geba.

6 Jonathan nu zeide tot den jongen, die zijn wapenen droeg: Kom, en laat ons tot de bezetting dezer onbesnedenen overgaan; misschien zal de HEERE voor ons werken; want bij den HEERE is geen verhindering, om te verlossen door velen of door weinigen.

7 Toen zeide zijn wapendrager tot hem: Doe al, wat in uw hart is; wend u, zie ik ben met u, naar uw hart.

8 Jonathan nu zeide: Zie, wij zullen overgaan tot die mannen, en wij zullen ons aan hen ontdekken.