1 Samuël 26:21

21 Toen zeide Saul: Ik heb gezondigd; keer weder, mijn zoon David, want ik zal u geen kwaad meer doen, voor dat mijn ziel dezen dag dierbaar in uw ogen geweest is; zie, ik heb dwaselijk gedaan, en ik heb zeer grotelijks gedwaald.

1 Samuël 26:21 Meaning and Commentary

1 Samuel 26:21

Then said Saul, I have sinned
Which is more than he acknowledged before, and yet, it is to be feared he had no true sense of his sin, and real repentance for it; but, like Pharaoh, his guilty conscience for the present forced this confession from him; see ( Exodus 9:27 ) ;

return, my son David:
meaning to his own house, or rather to his palace, since he had disposed of his wife to another man:

for I will no more do thee harm:
or seek to do it by pursuing him from place to place, as he had done, which had given him a great deal of trouble and fatigue:

because my soul was precious in thine eyes this day;
and therefore spared, when he could have taken it away; which showed that his life was dear to him, of great worth and value in his account; and therefore he would neither take it away himself, nor suffer another to do it:

behold, I have played the fool, and erred exceedingly:
in seeking after his life, and pursuing him again, when he had such a convincing proof of his sincerity and faithfulness, and of his cordial affection for him, when he only cut off the skirts of his garment in the cave, and spared his life.

1 Samuël 26:21 In-Context

19 En nu, mijn heer de koning hore toch naar de woorden zijns knechts. Indien de HEERE u tegen mij aanport, laat Hem het spijsoffer rieken; maar indien het mensenkinderen zijn, zo zijn zij vervloekt voor het aangezicht des HEEREN, dewijl zij mij heden verstoten, dat ik niet mag vastgehecht blijven in het erfdeel des HEEREN, zeggende: Ga heen, dien andere goden.
20 En nu, mijn bloed valle niet op de aarde van voor het aangezicht des HEEREN; want de koning van Israel is uitgegaan om een enige vlo te zoeken, gelijk als men een veldhoen op de bergen najaagt.
21 Toen zeide Saul: Ik heb gezondigd; keer weder, mijn zoon David, want ik zal u geen kwaad meer doen, voor dat mijn ziel dezen dag dierbaar in uw ogen geweest is; zie, ik heb dwaselijk gedaan, en ik heb zeer grotelijks gedwaald.
22 Toen antwoordde David, en zeide: Zie, de spies des konings; zo laat een van de jongelingen overkomen, en halen ze.
23 De HEERE dan vergelde aan een iegelijk zijn gerechtigheid en zijn getrouwheid; want de HEERE had u heden in mijn hand gegeven; maar ik heb mijn hand niet willen uitsteken, aan den gezalfde des HEEREN.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.