1 Samuël 27:10

10 Als Achis zeide: Waar zijt gijlieden heden ingevallen? zo zeide David: Tegen het zuiden van Juda, en tegen het zuiden der Jerahmeelieten, en tegen het zuiden der Kenieten.

1 Samuël 27:10 Meaning and Commentary

1 Samuel 27:10

And Achish said, whither have ye made a road today?
&c.] Or whither had they rushed in, or poured in and spread themselves? or where had they made their excursion to fetch in the prey and booty they now brought?

and David said, against the south of Judah;
he meant against some people that lay to the south of the land of Judah, without it; but expressed himself so, that Achish might think he meant the southern parts of Judah within the country; which, though not a downright lie, was an equivocation, and made with a design to deceive; and was by no means agreeably to the character of David, nor to be defended nor imitated:

and against the south of the Jerahmeelites;
these were the descendants of Jerahmeel, the son of Hezron, the grandson of Judah, and so inhabited in the tribe of Judah, and very probably in the southern part of it, ( 1 Chronicles 2:9 1 Chronicles 2:25 1 Chronicles 2:26 ) ,

and against the south of the Kenites;
the posterity of Jethro; these, at least some of them, at the first seating of the children of Israel in the land of Canaan, went with the children of Judah into the wilderness of Judah, which lieth in the south of Arad, ( Judges 1:16 ) .

1 Samuël 27:10 In-Context

8 David nu toog op met zijn mannen, en zij overvielen de Gesurieten, en de Girzieten, en de Amalekieten (want deze zijn vanouds geweest de inwoners des lands), dat gij gaat naar Sur, en tot aan Egypteland.

9 En David sloeg dat land, en liet noch man noch vrouw leven; ook nam hij de schapen en runderen, en de ezelen, en kemels, en klederen, en keerde weder en kwam tot Achis.

10 Als Achis zeide: Waar zijt gijlieden heden ingevallen? zo zeide David: Tegen het zuiden van Juda, en tegen het zuiden der Jerahmeelieten, en tegen het zuiden der Kenieten.

11 En David liet noch man noch vrouw leven, om te Gath te brengen, zeggende: Dat zij misschien van ons niet boodschappen, zeggende: Alzo heeft David gedaan! En alzo was zijn wijze al de dagen, die hij in der Filistijnen land gewoond heeft.

12 En Achis geloofde David, zeggende: Hij heeft zich ten enenmaal stinkende gemaakt bij zijn volk, in Israel; daarom zal hij eeuwiglijk mij tot een knecht zijn.