2 Corinthiërs 1:14

14 Gelijkerwijs gij ook ten dele ons erkend hebt, dat wij uw roem zijn, gelijk gij ook de onze zijt, in den dag van den Heere Jezus.

2 Corinthiërs 1:14 Meaning and Commentary

2 Corinthians 1:14

As also you have acknowledged us in part
This may refer either to the thing known and acknowledged, namely, the integrity of the apostle's conversation, and others; which though they did not know thoroughly and perfectly, yet did in part, and that so far as that they might acquit them from the charge brought against them; or to the persons who knew this, as that there were some in the church of Corinth, a part of them, though not all, who knew and had acknowledged them to be upright and sincere ministers of the word, and had declared that they had reason to rejoice and bless God that ever they heard them: and

that we are your rejoicing:
or "glorying in", or "unto the day of the Lord Jesus": when he shall come to judge the world in righteousness, then they should before him, angels and men, rejoice and glory in this, that they had been blessed with such sincere and faithful ministers, who sought not any worldly advantage, but the glory of Christ, and the salvation of souls:

even as,
adds the apostle,

ye also are ours;
we do now, and so we shall then, rejoice and glory in this, that our labour among you was not in vain, but was blessed for your conversion and edification.

2 Corinthiërs 1:14 In-Context

12 Want onze roem is deze, namelijk de getuigenis van ons geweten, dat wij in eenvoudigheid en oprechtheid Gods, niet in vleselijke wijsheid, maar in de genade Gods, in de wereld verkeerd hebben, en allermeest bij ulieden.

13 Want wij schrijven u geen andere dingen, dan die gij kent, of ook erkent; en ik hoop, dat gij ze ook tot het einde toe erkennen zult;

14 Gelijkerwijs gij ook ten dele ons erkend hebt, dat wij uw roem zijn, gelijk gij ook de onze zijt, in den dag van den Heere Jezus.

15 En op dit betrouwen wilde ik te voren tot u komen, opdat gij een tweede genade zoudt hebben;

16 En door uw stad naar Macedonie gaan, en wederom van Macedonie tot u komen, en van ulieden naar Judea geleid worden.