2 Samuël 12:11

11 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal kwaad over u verwekken uit uw huis, en zal uw vrouwen nemen voor uw ogen, en zal haar aan uw naaste geven; die zal bij uw vrouwen liggen, voor de ogen dezer zon.

2 Samuël 12:11 Meaning and Commentary

2 Samuel 12:11

Thus saith the Lord
For what he said was not of himself, but under a spirit of prophecy:

behold, I will raise up evil against thee out of thine own house:
that is, evil persons, who should be guilty of evil things, and that as a chastisement of him for the sins he had committed, and those out of his own family, as Amnon and Absalom:

and I will take thy wives before thine eyes;
which is so expressed, because it was done in his lifetime, and he knowing it, but not able to hinder it, though he did not, strictly speaking, see it with his eyes:

and give [them] unto thy neighbour;
or friend, meaning his son Absalom, as they were:

and he shall lie with thy wives in the sight of this sun;
pointing to the sun in the firmament, and which might be then shining in the room where they were: and which is represented by Homer ^F21 as seeing all things, "and eyes" are ascribed to it here in the original; the meaning is, that this fact should be done in the daytime, openly and publicly, and was fulfilled, when by the advice of Ahithophel a tent was spread on the top of the house, and Absalom went in to his father's concubines in the sight of all Israel, ( 2 Samuel 16:22 ) .

---

FOOTNOTES:

F21 Odyss. 11. ver. 119. & 12. ver. 380.

2 Samuël 12:11 In-Context

9 Waarom hebt gij dan het woord des HEEREN veracht, doende wat kwaad is in Zijn ogen? Gij hebt Uria, den Hethiet, met het zwaard verslagen, en zijn huisvrouw hebt gij u ter vrouwe genomen; en hem hebt gij met het zwaard van de kinderen Ammons doodgeslagen.

10 Nu dan, het zwaard zal van uw huis niet afwijken tot in eeuwigheid; daarom dat gij Mij veracht hebt, en de huisvrouw van Uria, den Hethiet, genomen hebt, dat zij u ter vrouwe zij.

11 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal kwaad over u verwekken uit uw huis, en zal uw vrouwen nemen voor uw ogen, en zal haar aan uw naaste geven; die zal bij uw vrouwen liggen, voor de ogen dezer zon.

12 Want gij hebt het in het verborgen gedaan; maar Ik zal deze zaak doen voor gans Israel, en voor de zon.

13 Toen zeide David tot Nathan: Ik heb gezondigd tegen den HEERE! En Nathan zeide tot David: De HEERE heeft ook uw zonde weggenomen, gij zult niet sterven.