2 Samuël 3:12

12 Toen zond Abner boden voor zich tot David, zeggende: Wiens is het land? zeggende wijders: Maak uw verbond met mij, en zie, mijn hand zal met u zijn, om gans Israel tot u om te keren.

2 Samuël 3:12 Meaning and Commentary

2 Samuel 3:12

And Abner sent messengers to David on his behalf
On his own account, and not on the account of Ishbosheth, or the people of Israel; but to obtain terms for himself, or in his own name, as representing him and standing in his stead; or secretly, as Kimchi explains it, unknown to Ishbosheth, or the people of Israel. The Targum is,

``out of his place;''

he sent them from the place where he was, from Mahanaim:

saying, whose [is] the land?
the land of Israel, is it not thine, David? verily it is; to whom does it belong but unto thee, to whom the Lord has given it? not to any of Saul's posterity: this he ordered the messengers to say in the first place, in order to ingratiate himself to David, and gain his messengers an audience. The Targum is,

``I swear by him that made the earth;''

so Jarchi says, it is an oath by him whose the earth is, even by the living God, whose is the earth, and the fulness thereof:

saying [also], make thy league with me;
he desired to enter into a covenant of friendship with him, that everything that had passed might be forgiven and forgotten:

and, behold, my hand [shall be] with thee, to bring about all Israel
unto thee:
he promises on his part to do his utmost to bring all Israel under his government and to obedience to him.

2 Samuël 3:12 In-Context

10 Overbrengende het koninkrijk van het huis van Saul, en oprichtende den stoel van David over Israel en over Juda, van Dan tot Ber-seba toe.

11 En hij kon Abner verder niet een woord antwoorden, omdat hij hem vreesde.

12 Toen zond Abner boden voor zich tot David, zeggende: Wiens is het land? zeggende wijders: Maak uw verbond met mij, en zie, mijn hand zal met u zijn, om gans Israel tot u om te keren.

13 En hij zeide: Wel, ik zal een verbond met u maken; doch een ding begeer ik van u, zeggende: Gij zult mijn aangezicht niet zien, tenzij dat gij Michal, Sauls dochter, te voren inbrengt, als gij komt om mijn aangezicht te zien.

14 Ook zond David boden tot Isboseth, den zoon van Saul, zeggende: Geef mij mijn huisvrouw Michal, die ik mij met honderd voorhuiden der Filistijnen ondertrouwd heb.