Amos 6:12

12 Zullen ook paarden rennen op een steenrots? Zal men ook daarop met runderen ploegen? Want gijlieden hebt het recht in gal verkeerd, en de vrucht der gerechtigheid in alsem.

Amos 6:12 Meaning and Commentary

Amos 6:12

Shall horses run upon the rocks? or will [one] plough [there]
with oxen?
&c.] Will any man be so weak and foolish, to propose or attempt a race for horses upon rocks, where they and their riders would be in danger of breaking their necks? or would any man act so unwise a part, as to take a yoke of oxen to plough with them upon a rock, where no impression can be made? as vain and fruitless a thing it would be to attempt to bring such persons under a conviction of their sins, and to repentance for them, and reformation from them, who are given up to a judicial hardness of heart, like that of a rock, as are the persons described in the next clause; or as such methods with horses and oxen would be contrary to all the rules of reason and prudence, so as contrary a part do such persons act whose characters are next given, and there is no probability of bringing them to better sense and practice of things; for ye have turned judgment into gall, and the fruit of righteousness
into hemlock;
that which would be beneficial to a nation, than which nothing is more so, as the exercise of justice, and judgment, into that which is bitter and pernicious to it, as injustice and oppression; see ( Amos 5:7 ) .

Amos 6:12 In-Context

10 En de naaste vriend zal een iegelijk van die opnemen, of die hem verbrandt, om de beenderen uit het huis uit te brengen, en zal zeggen tot dien, die binnen de zijden van het huis is: Zijn er nog meer bij u? En hij zal zeggen: Niemand. Dan zal hij zeggen: Zwijg! want zij waren niet om des HEEREN Naam te vermelden.

11 Want ziet, de HEERE geeft bevel, en Hij zal het grote huis slaan met inwatering, en het kleine huis met spleten.

12 Zullen ook paarden rennen op een steenrots? Zal men ook daarop met runderen ploegen? Want gijlieden hebt het recht in gal verkeerd, en de vrucht der gerechtigheid in alsem.

13 Gij, die blijde zijt over een nietig ding; gij, die zegt: Hebben wij ons niet door onze sterkte hoornen verkregen?

14 Want ziet, Ik zal over ulieden, o huis Israels! een volk verwekken, spreekt de HEERE, de God der heirscharen; die zullen ulieden drukken, van daar men komt te Hamath, tot aan de beek der wildernis.