Deuteronomium 11:4

4 En wat Hij gedaan heeft aan het heir der Egyptenaren, aan deszelfs paarden en aan deszelfs wagenen; dat Hij de wateren van de Schelfzee boven hun aangezicht deed overzwemmen, als zij ulieden van achteren vervolgden; en de HEERE verdeed hen, tot op dezen dag.

Deuteronomium 11:4 Meaning and Commentary

Deuteronomy 11:4

And what he did unto the army of Egypt, unto their horses, and
to their chariots
At the Red sea, when they pursued Israel in order to bring them back or destroy them, after they had let them go, which army was very numerous; see ( Exodus 14:7 Exodus 14:9 )

how he made the water of the Red sea to overflow them;
"or to flow over their faces" F2,

as they pursued after you;
so that they could not see their way, nor steer their course after them; and not only so, but were covered with the waters of the sea, drowned in them, and sunk to the bottom of them: and how the Lord hath destroyed them unto this day; either continued to destroy them yet more and more by one means or another; or else the destruction made by the several plagues upon them, and particularly that of their army at the Red sea, which was the strength and glory of the nation, was so general and extensive, that they never recovered it to that day; and so were in no capacity of coming out against them, and attacking them, and doing them any hurt, all the forty years they had been in the wilderness; of which no doubt they had knowledge, and of their condition and circumstances there.


FOOTNOTES:

F2 (Mhynp le-Pyuh) "fecit inundare super facics eorum", Pagninus, Junius & Tremellius, Piscator.

Deuteronomium 11:4 In-Context

2 En gijlieden zult heden weten, dat ik niet spreek met uw kinderen, die het niet weten, en de onderwijzing des HEEREN, uws Gods, niet gezien hebben. Zijn grootheid, Zijn sterke hand en Zijn uitgestrekten arm;
3 Daartoe Zijn tekenen en Zijn daden, die Hij in het midden van Egypte gedaan heeft, aan Farao, den koning van Egypte, en aan zijn ganse land;
4 En wat Hij gedaan heeft aan het heir der Egyptenaren, aan deszelfs paarden en aan deszelfs wagenen; dat Hij de wateren van de Schelfzee boven hun aangezicht deed overzwemmen, als zij ulieden van achteren vervolgden; en de HEERE verdeed hen, tot op dezen dag.
5 En wat Hij ulieden gedaan heeft in de woestijn, totdat gij gekomen zijt aan deze plaats.
6 Daarboven, wat Hij gedaan heeft aan Dathan, en aan Abiram, zonen van Eliab, den zoon van Ruben; hoe de aarde haar mond opendeed, en hen verslond met hun huisgezinnen, en hun tenten, ja, al wat bestond, dat hun aanging, in het midden van gans Israel.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.